Toen Hitler, het schoolvoorbeeld van de foute leider, op 30 januari 1933 tot kanselier werd benoemd, had hij slechts een derde van de kiezers achter zich. Hier het vorige bericht. Hij moest toen nog de macht delen met andere partijen. Maar hij zag dat als een stap op weg naar de alleenheerschappij. En geholpen door de economische omstandigheden, een fanatieke en gewelddadige achterban die het staatsapparaat binnendrong, en de zwakte van zijn tegenstanders, slaagde hij er binnen een half jaar in om de macht geheel naar zich toe te trekken. En dus de democratie af te schaffen.
Peter Longerich beschrijft dat proces bijna van dag tot dag in het hoofdstuk 'Machtsgreep' van zijn Hitler-biografie (p. 335- 400). De voltooiing ervan wordt op p. 392-3 als volgt samengevat:
In de zomer van 1933 was het proces van machtsconcentratie in handen van de regering, die inmiddels vergaand door de nazi’s werd gecontroleerd, afgesloten. Hitler en zijn kabinet hadden zich ontdaan van alle tegenstrevers en elke ruimte geliquideerd voor andersdenkenden die in een democratische rechtsstaat kunnen verhinderen dat een zittende regering haar macht misbruikt: door de afschaffing van de grondrechten en de opschorting van de grondwettelijke instituties met hun onvervreemdbare rechten, door de eliminatie van de partijen en de gelijkschakeling van organisaties en sociale verenigingen, door de uitschakeling van de onafhankelijke pers, door de verdrijving van kritische stemmen uit het culturele leven en door de vergaande beperking van de morele autoriteit van de kerken.
Achter dit proces stak een vernuftige strategie waarmee de partij en het regime de macht stapsgewijs naar zich toe trokken, zodat men in staat was telkens alle energie te concentreren op één of hooguit een beperkt aantal tegenstanders. In het beroemde citaat van Martin Niemöller, de initiatiefnemer van de ‘Bekennende Kerk’ die in 1937 verdween tijdens zijn gevangenschap in een concentratiekamp, wordt deze methode pijnlijk scherp omschreven: ‘Toen de nazi’s de communisten kwamen halen, heb ik gezwegen; ik was immers geen communist. Toen ze de sociaaldemocraten gevangenzetten, heb ik gezwegen; ik was immers geen sociaaldemocraat.
Toen ze de vakbondsleden kwamen halen, heb ik gezwegen; ik was immers geen vakbondsman. En toen ze mij kwamen halen, was er niemand meer om te protesteren.’ In het kader van deze afzonderlijke stappen ontwikkelde de nazitop een strategie waarin de uitoefening van geweld door partijactivisten op uiterst geraffineerde wijze werd gecombineerd met legale en vooral pseudolegale maatregelen. Het geraffineerde daaraan was dat het geweld dusdanig werd gedoseerd dat het telkens de beoogde doelstellingen bereikte, zonder dat het escaleerde en zich – afgezien van de linkse groepen in de samenleving – ook op andere groepen zou richten. Daardoor ook kregen de overheidsmaatregelen die door dit geweld werden uitgelokt een schijn van legaliteit. Zolang de uitoefening van geweld zorgvuldig gestuurd kon worden en zich binnen het formele kader van het ‘wettig gezag’ afspeelde, was het bondgenootschap met de conservatieven gewaarborgd.
In dit gecompliceerde systeem van sturing, dat op een voortdurende coördinatie tussen partijactivisten en het regime was aangewezen, speelde Hitler de centrale rol.
In feite hebben we hier niet alleen met een staatsgreep, maar vooral ook met een poging tot een 'maatschappijgreep' te maken. Want voor zijn uiteindelijke plannen, een oorlogseconomie tot stand brengen, veroveringsoorlogen voeren en Joden en andere "minderwaardigen" uitroeien, was het nodig dat het Duitse volk daarin wilde meegaan of in ieder geval niet dwars zou gaan liggen. En daarvoor moest een propaganda-apparaat opgetuigd worden. Longerich (p. 1162 ):
Wat telde was dat de buitenproportionele bewapening, de basis van zijn riskante buitenlandpolitiek, koste wat het kost doorgezet moest worden, en dat tegelijkertijd het Duitse volk samengesmeed moest worden tot een tot oorlog bereide, gesloten, raciaal homogene en prestatiegerichte ‘volksgemeenschap’. (...)
Overtuigd als hij vanaf het begin van zijn carrière was van de enorme kracht van de propaganda, eiste Hitler bovendien de leidende rol op in zowel de externe als de interne propaganda en oefende hij deze uit tot in de vormgeving van krantenkoppen en onderwerpen voor bioscoopjournaals.
Wat hebben we? Een staatsgreep, een maatschappijgreep en een propaganda-apparaat. Met als resultaat een foute leider die zichzelf in de positie heeft gebracht waarin hij zijn kwaadaardige obsessies kan uitleven. Met een volk dat in grote meerderheid geenszins die obsessies deelt, maar wel voldoende is bewerkt om het te laten gebeuren. Door waar dat maar kon, weg te kijken. Of willens en wetens, uit lijfsbehoud en omdat er nu eenmaal niets anders op zat.
Hoe dat proces precies verliep, wordt door dezelfde Peter Longerich onderzocht en geanalyseerd in "Davon haben wir nichts gewusst!" Die Deutschen und die Judenverfolgung 1933-1945. Ik kocht het in 2014 in de mooie Buchladen zur schwankende Weltkugel (linke Fachbuchhandlung für Kritik und Alltag) aan de Kastanienallee in Prenzlauer Berg in Berlijn.
Hitler was in zijn toespraken altijd duidelijk geweest: hij was uit op de "Vernichtung" en later op het "ausrotten" van de Joden. Maar dat konden de Duitsers nog als retoriek opvatten, ook al omdat het letterlijk nemen daarvan het gewone mensenverstand te boven gaat. En toen in 1942 de daadwerkelijke deportaties naar de vernietigingskampen begonnen, de retoriek dus wel degelijk in daden werd omgezet, werd daar in de propaganda maar weinig gewag van gemaakt. Over het doel van die deportaties en het lot van de Joden werd zoveel mogelijk gezwegen. In het duidelijke besef dat er, zelfs na de vele jaren van propaganda, nog altijd een flinke afstand bestond tussen de kwaadaardige obsessies van hun Führer en wat de Duitse bevolking in grote meerderheid kon accepteren.
Dat wijst op een vast element in dat fenomeen van de foute leider: het gegeven dat de foute leider zich altijd ver verwijdert van de opvattingen en de wensen van de grote meerderheid van de bevolking. Sociaalwetenschappelijk gezegd, bij die grote meerderheid is overwegend het gemeenschapspatroon geactiveerd. Daardoor heeft de foute leider altijd de voor hem gunstige economische omstandigheden nodig, dat wil zeggen een economisch beleid dat voor velen bestaansonzekerheid creëert. En daarboven op dus die staatsgreep, de maatschappijgreep en de propaganda.
Hoe zit het dan met de foute leiders van nu? Met Trump, met Wilders? Met Orbán? Met Poetin?
En wat maakt het hedendaagse "informatielandschap" voor verschil? Waarin desinformatie een grote rol speelt, door de AIVD omschreven als het met kwade bedoelingen verspreiden van misleidende informatie? Met de intentie om geld te verdienen of de samenleving, democratie of volksgezondheid te schaden?
Wordt vervolgd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten