We, althans de meesten onder ons, hebben een moreel besef. En we kennen de ervaring van het intuïtief aanvoelen dat een bepaald gedrag moreel "niet deugt". Maar waar komt dat morele besef vandaan?
Dat hebben we meestal niet helder voor ogen. Het huidige sociaalwetenschappelijke inzicht, zoals bijvoorbeeld verwoord door Patricia Churchland, is dat onze morele intuïties voortkomen uit gevoelens van hechting en zorg. En mensen zijn in staat om die gevoelens te ontwikkelen als ze opgroeien in een morele gemeenschap, een sociale omgeving van vertrouwde relaties die er voor zorgt dat kinderen met moreel gedrag in aanraking komen. Het ontstaansproces van moraliteit is vergelijkbaar met dat van het aanleren van de eerste taal. We zien het bij onze kinderen en kleinkinderen onder onze ogen gebeuren, maar we zijn bij lange na niet in staat om het stap voor stap te volgen en na te vertellen. Het is ongrijpbaar. Ook hebben kinderen er niet of nauwelijks een bewust besef van en dus hebben ze er op latere leeftijd geen bewuste herinneringen aan.
Tegelijkertijd zijn moreel besef en taal niet weg te denken uit ons dagelijks leven en kunnen we ons een menselijke maatschappij zonder deze twee ingrediënten niet voorstellen. Dat wringt. Zaken die voor ons belangrijk zijn, hebben we graag onder controle. Dus willen we weten hoe ze tot stand komen; we willen graag een concrete oorzaak kunnen aanwijzen. En als die er niet is, kan dat ons er toe brengen om de "fallacy of misplaced concreteness" te maken. We zoeken houvast bij een mogelijke oorzaak, zonder daar voldoende evidentie voor te hebben, maar die in ieder geval concreter is of lijkt dan dat ongrijpbare ontstaansproces.
Ik denk dat de fout van de misplaatste concreetheid met betrekking tot moreel besef in twee vormen voorkomt: in de vorm van de mythe van de opvoedbaarheid en in de vorm van religie.
Die mythe van de opvoedbaarheid (zie ook hier) houdt in dat we hebben bedacht dat morele ontwikkeling bestaat uit het aanleren van regels (dit mag wel en dat mag niet) en dat kinderen die regels van hun ouders leren. En dat noemen we "opvoeding". We zijn waarschijnlijk op dat idee gekomen omdat kinderen steeds meer alleen maar tijd doorbrengen met de eigen ouders. Die morele gemeenschap om het gezin heen is veel minder aanwezig dan vroeger gebruikelijk was. Wat zich nog aan ons aandient is die gezinssituatie. Dus moet daar wel de bron liggen van dat morele besef en dus ook van die gevallen waarin dat morele besef niet of gebrekkig is aangeleerd. We spreken dan, concreet, van een probleemgezin, in plaats van, abstracter maar realistischer, van de afwezigheid van een morele gemeenschap om het gezin heen.
Maar ook religie, of anders gezegd het geloof in een God, is denk ik een vorm van de misplaatste concreetheid. De inhoud van alle religies bestaat uit de bekende en universele morele intuïties van wederkerigheid en naastenliefde. En in de meeste religies (voor zover ik kan overzien; ik ben geen expert) vinden we een poging om een "concrete" oorzaak of bron aan te wijzen voor die morele intuïties: ze zijn van God afkomstig. Dit is zeker het geval in het christendom, waarin God over het algemeen als een persoon wordt voorgesteld, een duidelijke poging tot concretisering. Vandaar dat veel gelovigen denken dat ongelovigen geen moreel besef hebben. En dat een maatschappij zonder religie gedoemd is tot anarchie te vervallen.
Ik kwam op deze gedachte over religie als een fout van de misplaatste concreetheid toen ik een tijd geleden het boek Gij zult zijn als goden. Een radicaal humanistische interpretatie van het Oude Testament en zijn traditie van Erich Fromm las (Utrecht: Bijleveld, 1975). Ik leerde er uit dat het vroege Jodendom probeerde die fout van de misplaatste concreetheid te vermijden. Daar ga ik een andere keer verder op in.
Update. Zie voor het vervolg: Morele intuïties en het Godsbegrip van het vroege Jodendom.
2 opmerkingen:
Ontdek dit blog zojuist terwijl ik met een half oog naar Schindler's List kijk. Ik ken de film al en die maakt me niet vrolijk.
Vanwaar het ontbreken van moreel besef bij Duitse officieren en soldaten. Van Duitse krijgsgevangenen in Engelse kampem weten we dat Duitse soldaten het doden (moorden) vrij snel 'onder de knie hadden'. Ze leken er verrassend weinig moeite mee te hebben.
Bestaat er wetenschappelijk onderzoek over dit onderwerp.
(Ik had net Het Misverstand Opvoeding van Harris weer eens ter hand genomen).
Bedankt voor de reactie. Zie: http://toegepastesocialewetenschap.blogspot.nl/2013/02/charles-reageerde-eergisteren-op-het.html voor mijn antwoord.
Een reactie posten