Maar daarnaast blijken er grote sociaal-economische statusverschillen in gezondheid te bestaan. Sociaal-economische status staat voor kenmerken als inkomen, opleiding en beroepsstatus. Diezelfde Wilkinson schreef daar in 2000 een aardig boekje over, waarin hij wat toen bekend was, samenvatte. Hij meldt daar (p. 6) dat die verschillen blijven bestaan als je controleert voor roken, beweging en ander gedrag dat je gezondheid beïnvloedt. Of voor de kwaliteit van de ontvangen medische zorg. Anders gezegd, het kan wel zo zijn dat mensen met lagere status meer ongezond gedrag vertonen en minder goede zorg ontvangen, maar dit verklaart niet volledig dat ze ongezonder zijn dan mensen met hogere status. Hetzelfde geldt voor verschillen in woonomstandigheden, blootstelling aan luchtvervuiling, ongezond eten en andere materiële omstandigheden. (Update. Ook kan het zogenaamde selectie-effect het gezondheidsverschil niet volledig verklaren. Dat effect houdt in dat de kans om in een lagere statuspositie terecht te komen, hoger is als je meer gezondheidsproblemen hebt.) Uit onderzoek werd steeds duidelijker dat de oorzaak ligt in de sociale aspecten van statusverschillen. Wilkinson schrijft daarover (p. 7, mijn vertaling):
Achteraf gezien lijkt het alsof we leden aan een opmerkelijk niet-gesocialiseerd beeld van mensen. We namen aan dat de belangrijkste relaties die waren tussen mensen en dingen - een geloof dat zonder twijfel werd versterkt door het economische gezichtspunt dat welzijn afhangt van individuele, materiële consumptie. De sociale aspecten waren op de een of andere manier te vluchtig om mee te wegen naast de concrete milieuproblemen. Sindsdien heeft onderzoek ons er geleidelijk toe gedwongen om in te zien dat dat wat er het meest toe doet (en waarschijnlijk zelfs voor mensen die te lijden hebben van luchtvervuiling en slechte huisvesting) het psychosociale welzijn is en de kwaliteit van de sociale omgeving. Dit wil niet zeggen dat de directe effecten van materiële factoren onbelangrijk zijn; maar we moeten onderkennen dat de indirecte psychosociale effecten van relatieve deprivatie onverwacht krachtig zijn.Die psychosociale effecten lijken er uit te bestaan dat lage status meer gepaard gaat met chronische angst- en onveiligheidsgevoelens, die weer samenhangen met het gevoel van een gebrek aan controle over het eigen leven. Het negatieve gezondheidseffect komt dan voort uit de chronische stress (type II allostatische overbelasting) die daarmee wordt opgeroepen.
Een concrete oorzaak van onveiligheidsgevoelens kan onzekerheid over het behoud van de eigen baan zijn. En baanonzekerheid lijkt meer voor te komen bij lagere sociaal-economische status. Uit dit onderzoek uit 2010 op basis van gegevens uit 16 (op Israël na Europese) landen blijkt dat het ervaren van baanonzekerheid een 39% grotere kans op een slechte (zelf-gerapporteerde) gezondheid met zich mee brengt. Dat is een belangrijk gegeven als we bedenken dat baanonzekerheid over de gehele linie toeneemt. "We" willen een flexibelere arbeidsmarkt, want daarmee hervormen we de economie en bevorderen we de economische groei. Maar dan houden we misschien te weinig rekening met die negatieve gezondheidseffecten en het lijden, en de economische kosten, die daaruit voortkomen.
In Nederland houdt het RIVM zich in het kader van het Nationaal Kompas Volksgezondheid bezig met sociaal-economische gezondheidsverschillen. Een prominent Nederlands onderzoeker op dit terrein is Johan P. Mackenbach van de Erasmus Universiteit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten