Geloof in een schepper kun je zien als een imaginaire uitbreiding van de sociale omgeving. En het ligt dan in dezelfde lijn als het verschijnsel van de imaginaire vrienden. Gelovigen zullen zich tegen die gedachte verzetten, omdat ze zich bekeerd voelen. En dat voelt anders dan dat ze zelf de bron zijn van hun geloof. Maar als we dat verzet even negeren, dan kun je je net zoals bij die imaginaire vrienden afvragen of het in een schepper geloven een toevoeging tot of vervanging is van iemands sociale omgeving. En als dat zo zou zijn, dan zou het ook kunnen zijn dat geloven een positief gezondheidseffect heeft.
Dat is moeilijk te onderzoeken. Want mensen die geloven, zijn vaak lid van een kerk of een geloofsgemeenschap en delen daardoor ook in de realiteit een sociale omgeving met hun geloofsgenoten. Nu heb ik wel eens onderzoek onder ogen gehad, waaruit je kon opmaken dat, ook als je rekening houdt met die echte sociale omgeving van geloofsgenoten, gelovigen toch nog een betere gezondheid (of een hoger welbevinden) hebben dan niet-gelovigen. Ik heb dat onderzoek nog niet teruggevonden, maar blijf zoeken.
Daartegenover staat dit onderzoek van Lim en Putnam uit 2010. Zij vinden dat gelovigen (in de Verenigde Staten) een hogere levenstevredenheid hebben dan niet-gelovigen. Maar zij laten zien dat dit verschil volledig verklaard kan worden uit het feit dat die gelovigen meer sociale contacten hebben (omdat ze elke week naar de kerk gaan). Het gaat dus niet om dat meer persoonlijke en subjectieve aspect van geloven, dus het particuliere beeld van een schepper als iemand waarmee je een persoonlijke relatie hebt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten