Tussen begin negentiende eeuw en rond 1950 was er een teruggang van rond de 1200 gemeenten naar 1000. Daarna, en vooral na 1960, is het snel gegaan. Zie het Repertorium Nederlandse gemeenten 1812-2006 (pdf). Nu naderen we dus de 400. En Rutte II is van mening dat op den duur alle gemeenten minstens 100.000 inwoners moeten tellen. Dat is nu ongeveer 40.000.
Dat opeenvolgende regeringen grotere gemeenten en dus minder gemeenten willen, ligt er aan dat de opvatting overheerst dat dit voor een efficiënt en financieel houdbaar lokaal bestuur noodzakelijk is. Hoe groter, hoe efficiënter er gewerkt kan worden en dus hoe minder geld het kost. Hoewel dat nooit zo expliciet is verwoord, is dit waarschijnlijk geïnspireerd door de economische leer van de voordelen van schaalgrootte. Die leer zegt natuurlijk niet dat groter altijd beter is. Sommige kosten, vooral in de sfeer van organisatie, afstemming en aansturing, nemen juist toe met groter worden. Maar in de periode waar we het over hebben, ontstonden in de particuliere sector de grote, en zelfs internationale, ondernemingen en conglomeraten. En het kan zijn dat de beleidsmakers in de publieke sector daar zo van onder de indruk zijn geraakt dat ze een grootschaliger lokaal bestuur ook een goed idee gingen vinden. Daar kwam bij dat het takenpakket van de gemeenten in dezelfde tijd ook flink is uitgebreid, zodat de overtuiging kon groeien dat alleen grotere gemeenten daarvoor geschikt waren.
Maar de vraag is of het wel klopt dat je geld bespaart door gemeenten samen te voegen. Allers en Geertsema van de Rijksuniversiteit Groningen hebben laten zien dat de kosten in gefuseerde gemeenten juist sterker stegen dan in niet-gefuseerde gemeenten, juist ook op de langere termijn. Dat kan volgens hen twee oorzaken hebben. Een oorzaak kan zijn dat die organisatie- en afstemmingskosten zijn toegenomen. Wat er dus op neer zou komen dat de optimale schaalgrootte is overschreden. Maar het kan ook zijn dat die grotere gemeenten meer taken op zich kunnen nemen en dat daardoor de dienstverlening aan de burgers is verbeterd. Wat het is weten we nog niet, misschien wel allebei.
Maar er is ook een andere bedenking te maken bij dat streven naar zulke grote gemeenten. Die ligt voor de hand. Hoe minder gemeenten en hoe groter, hoe minder mensen dat lokale bestuur nodig heeft voor gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders. Stel dat we nog 1200 gemeentes hadden. De kans dat een willekeurige burger dan een gemeenteraadslid zou zijn of een wethouder, was dan flink groter dan hij nu is. Of de kans dat je als willekeurige burger een gemeenteraadslid persoonlijk zou kennen, zou veel groter zijn. Anders gezegd: die schaalvergroting vergroot de afstand tussen lokale politiek en burgers. En dat vermindert de betrokkenheid bij het lokale bestuur en dus de mate van democratie.
Zijn we dan wel op de goede weg? We besparen geen geld, lijkt het, en we vergroten de afstand tussen lokale politiek en burger.
Maar kan het wel anders? Jazeker, dat blijkt te kunnen. Allers en Geertsema wijzen er op dat in andere landen van de Europese Unie de gemeenten veel kleiner zijn dan bij ons. Het gemiddelde inwonertal per gemeente in landen van de EU was (in 2007) 5400 inwoners. Tegenover dus die 40.000 bij ons. Dat repertorium waar ik hier boven naar link, meldt dat in Frankrijk het gemiddeld aantal inwoners per gemeente 1600 bedraagt. En dat ongeveer 90 procent van de Franse gemeenten grenzen heeft die identiek zijn aan de grenzen die in 1793 (!) werden vastgesteld. Dat kan in Frankrijk blijkbaar door de vele samenwerkingsrelaties die er tussen gemeenten bestaan. Een andere manier om van de voordelen van schaalgrootte te profiteren, waarbij die grootte naar soort taak kan worden gedifferentieerd. Misschien moet je de vuilnisophaaldienst met tien gemeenten samen doen, maar de jeugd- en ouderenzorg met niet meer dan drie of vier.
Het lijkt dus wel degelijk anders te kunnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten