We weten dat de ontwikkeling van kinderen gunstig wordt beïnvloed als grootouders bij het grootbrengen betrokken zijn. De sociale omgeving van het gezin waarin het kind opgroeit, is kindvriendelijker als grootouders meehelpen. Zie Grootouders van belang voor pro-sociaal gedrag van kleinkinderen, De Grootmoeder Hypothese en de menselijke levensduur en Belang van kinderopvang en van grootouders voor het krijgen van kinderen.
Er is nu nieuw onderzoek dat licht werpt op de vraag wanneer grootouders meer of minder of helemaal niet meehelpen bij het grootbrengen van hun kleinkinderen.Voor de studie Predictors of Grandparental Investment Decisions in Contemporary Europe: Biological Relatedness and Beyond werden gegevens verzameld voor 12 Europese landen, waaronder Nederland. Grootouders werd gevraagd of ze de laatste 12 maanden op hun kleinkinderen gepast hadden en zo ja, hoe vaak.
Twee zaken vielen mij op. In de eerste plaats blijkt dat hoe dichter grootouders en ouders bij elkaar in de buurt wonen, hoe groter de betrokkenheid van de grootouders. De geografische afstand is een belangrijke voorspeller.
En in de tweede plaats blijkt dat de betrokkenheid groter is, hoe jonger de grootouders, de ouders en de kleinkinderen zijn. Dus hoe eerder de grootouders en de ouders aan gezinsvorming zijn begonnen, hoe meer de grootouders meehelpen.
Misschien voor de hand liggend, maar toch interessant genoeg om even bij stil te staan. Want het zegt nogal wat over hoe onze samenleving verschilt van die van de Paleo Sociale Omgeving. Daarin was het coöperatief grootbrengen van kinderen vanzelfsprekend, evenzeer als de betrokkenheid van grootouders daarbij. Er was dan ook de voortdurende onderlinge nabijheid. En er waren jonge moeders en dus jonge grootouders, juist omdat de moeders er niet alleen voor hoefden te staan.
Wat we in onze huidige maatschappij zien is daartegenover een grote mate van geografische mobiliteit en een historisch ongekend uitstel van de geboorte van het eerste kind. Waardoor komt dat eigenlijk?
Natuurlijk door de grote mate waarin wij ons leven laten bepalen door de eisen die economie en arbeidsmarkt aan ons stellen. En door het in de tijd uit elkaar liggen van belangrijke beslissingen, waardoor we de consequenties niet altijd goed voor ogen hebben.
We zijn op jonge leeftijd bereid om te verhuizen ten behoeve van opleiding en kansen op de arbeidsmarkt. We worden daarbij geleid door uitzicht op een hoger inkomen en dus materiële welvaart. Op een later moment stichten we een gezin en ontdekken we dat hulp bij het grootbrengen van onze kinderen zeer welkom zou zijn.
Maar dan ineens blijkt dat de meest voor de hand liggende verschaffers van die hulp, de grootouders, te ver weg wonen om intensief betrokken te zijn.
En daar komt bovenop dat we op grond van dezelfde materiële overwegingen de geboorte van het eerste kind zo lang mogelijk uitstellen. Want eerst moet er carrière gemaakt worden. Als dat twee generaties na elkaar gebeurt, dan is de kans groot dat grootouders te oud zijn om veel hulp te kunnen geven. In plaats daarvan beginnen ze zelf hulpbehoevend te worden. En zo laten we de sandwichgeneratie ontstaan.
De vraag komt dus op of we met zijn allen een goede afweging maken tussen onze materiële wensen en ons streven naar het goed laten opgroeien van onze kinderen.
Want bedenk ook even dat uit ditzelfde onderzoek naar voren komt dat de helft van de (biologische) grootouders helemaal niet blijkt mee te helpen bij het grootbrengen van de kleinkinderen. Dat is wel een heel groot verschil met wat mensen in die Paleo Sociale Omgeving voor elkaar kregen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten