De resultaten van het proefschrift THE GROUP PROCESS OF BULLYING: developmental, methodological & social-cognitive perspectives, waarop Loes Pouwels vandaag in Nijmegen promoveert, zijn geheel in lijn met de aanwijzingen dat pesten door scholieren in het teken staat van de strijd om status. Zie voor die aanwijzingen het bericht Pesten is een vorm van statuscompetitie - Nieuwe aanwijzingen en volg ook de links daarin.
Uit de studies waarover Loes Pouwels in haar dissertatie verslag doet blijkt dat scholieren die pesten (tegen de 9 procent) een hogere status in de groep hebben, gemeten aan hoe populair ze zijn. Tegelijkertijd worden ze het minst aardig gevonden, zijn ze weinig pro-sociaal (bereid tot samenwerking en helpen) en meer agressief. Dit alles geldt ook, maar in mindere mate, voor degenen die aan dat pesten meedoen (24 procent). Pesten wordt bewust gebruikt om er status mee te verwerven.
Daartegenover staan de slachtoffers van dat pesten (10 procent) onderaan in de statusrangorde en worden ze het minst aardig gevonden. Ze hebben ook de minste vrienden en trekken zich terug.
En dan heb je nog degenen die voor de slachtoffers in de bres springen. Dat zijn er gelukkig toch nog tegen de 20 procent. Zij zijn gemiddeld populair, het meest pro-sociaal en worden het aardigst gevonden.
Pesten komt meer voor, en hangt meer samen met status, in het voortgezet onderwijs. Ook levert het in de bres springen voor slachtoffers in het voortgezet onderwijs minder populariteit op. Dat het pestprobleem meer een probleem is in het voortgezet onderwijs, zou eruit kunnen voortkomen dat scholieren elkaar daar minder goed kennen. Zie ook het bericht Na, en door, overgang naar voortgezet onderwijs meer statuscompetitie onder leerlingen.
Wat ook aan dit onderzoek naar pesten opvalt, is dat het groepsproces van dat pesten door middel van vragenlijsten gedetailleerd in kaart wordt gebracht, maar dat er weinig of eigenlijk geen aandacht is voor de vraag waardoor dat pesten en die strijd om status, op scholen zoveel voorkomen. Daardoor levert dat onderzoek als aanbeveling om het pesten terug te dringen niet meer op dan dat scholieren moeten leren om niet te pesten. En dat leraren er meer aandacht aan moeten geven. Antipest-programma's en antipest-coördinatoren dus.
Dat is curieus, want het antwoord op die vraag mag zo langzamerhand wel eens bekend zijn. Pesten blijkt immers sterk samen te hangen met de leeftijdshomogene groepering die op de meeste scholen wordt gehanteerd. Door scholieren van dezelfde leeftijd bij elkaar te zetten, die elkaar bovendien zoals in het voortgezet onderwijs niet zo goed kennen, creëer je precies de sociale omgeving waarin gemakkelijk statuscompetitie ontstaat. Waar pesten dus een onderdeel van is.
Het grote bezwaar van die leeftijdshomogene groepering kwam wel heel duidelijk naar voren uit het proefschrift waarop Beau Oldenburg nu precies een jaar geleden in Groningen promoveerde. Zie het bericht Pesten moet je niet door leraren laten oplossen. Doe aan leeftijdsmenging. Want daaruit bleek dat pesten de helft minder voorkomt op scholen met leeftijdsgemengde groepen, zoals de Jenaplan-scholen.
Dat pestprobleem waaraan we onze scholieren maar blijven blootstellen, zouden we in een klap met de helft kunnen terugdringen door over te stappen op wat die Jenaplan-scholen al van oudsher doen.
Zo moeilijk moet dat niet zijn. En dan zijn al die antipest-programma's en die antipest-coördinatoren helemaal niet meer nodig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten