De verschuiving van het na-oorlogse sociaal-economische beleid gericht op volledige werkgelegenheid en verzorgingsstaat naar het neoliberale beleid van het geloof in de markt en de kleine overheid begon zo omstreeks 1970. Een prachtige beschrijving van die verschuiving gaven Bill Mitchell en Joan Muysken al in 2008 in Full employment abandoned: shifting sands and policy failures (zie hier voor de boekuitgave).
Een aspect van die verschuiving ligt op het vlak van de rechten waar je als burger op mag rekenen. Het Keynesiaanse beleid gericht op volledige werkgelegenheid ging samen met de opbouw van de verzorgingsstaat en in het bijzonder met de bijstandswet. Als je geen andere bron van inkomsten had, was er een recht op een bijstandsuitkering. Met als voorwaarde dat je werk moest zoeken en passend werk moest accepteren. Grote problemen leverde dat niet op, want er was immers die overheidsverantwoordelijkheid voor volledige werkgelegenheid. Banen waren er. En de overheid trad op als werkgever in laatste instantie. Tot de jaren 70 was de werkloosheid dan ook laag.
Dat veranderde dus daarna. Volledige werkgelegenheid als doelstelling van (macro-)economisch beleid verdween uit het zicht. De markt moest immers zijn werk doen. Werkloos zijn betekende dat je je eisen die je aan een baan stelde, nog niet genoeg naar beneden had bijgesteld. Werkloosheid was een keuze en werd dus ook in de economische modellen als "vrije tijd" beschouwd. De overheidsverantwoordelijkheid voor banen verdween en daarvoor in de plaats kwam de individuele verantwoordelijkheid voor inzetbaarheid (employability).
Dat leidde inderdaad tot hogere werkloosheid en daarmee op den duur tot de afbraak van rechten. Dat begon met verschillende aanpassingen van de bijstandswet. En meer recentelijk hebben we de tegenprestatie leren kennen en de taaltoets. Burgers hebben niet meer een voor ieder geldend recht op bijstand, maar er kan van hen worden verlangd dat ze "in ruil voor hun uitkering" een "maatschappelijk nuttige tegenprestatie verrichten". Of dat ze voldoende goed Nederlands spreken en dus met succes een taaltoets afleggen.
We lopen nu tegen de grenzen aan van waar dit soort beleid toe kan leiden. Want het handhaven van de eis van een tegenprestatie leidde aanvankelijk tot misstanden. Zie Mensenrechten van bijstandsgerechtigden geschonden? Waarna, voor zover bekend, de gemeenten de uitvoering ervan versoepelden. Monique Kremer, Jelle van der Meer en Marcel Ham schreven daarover in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken: Werkt de zachte hand in de bijstand? Voor ruwweg de helft van de mensen in de bijstand krijgt de tegenprestatie vorm als vrijwilligerswerk, mantelzorg of werken aan
je schulden of gezondheid.
En gisteren was er het bericht dat gemeenten de wettelijke taaleis voor de bijstand niet of nauwelijks handhaven: Gemeenten negeren wettelijke taaleis bijstand, taaltoets nauwelijks afgenomen. Handhaving zou inhouden dat bij het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal of het zich niet voldoende inspannen om die taal te leren, de uitkering gekort zou moeten worden. De eis is door de landelijke politiek bedacht, maar de gemeenten lopen aan tegen de grenzen van de uitvoering ervan.
Heel langzaam wordt duidelijk wat die neoliberale verschuiving van overheidsverantwoordelijkheid naar individuele verantwoordelijkheid allemaal concreet inhoudt. En komt de vraag op of we dat eigenlijk wel willen.
En natuurlijk kunnen dan de pleidooien voor de invoering van het onvoorwaardelijke basisinkomen geen verrassing meer zijn.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten