vrijdag 28 december 2018

Vrijwillige vuurwerkvrije zones, gaat dat werken?

Dit bericht gaat over die vrijwillige vuurwerkvrije zones, maar begint met een inleiding.

Als de maatschappij verandert, veranderen ook de problemen waar de sociale wetenschappen zich mee bezig houden. Of ze zouden moeten veranderen.

Denk wat dat laatste betreft aan de kritiek die de socioloog James S. Coleman uitoefende op de theorievorming in zijn vak. Die kritiek hield in dat de sociologie zich er maar langzaam rekenschap van gaf dat we in een maatschappij terecht zijn gekomen waarin we niet alleen meer als "natuurlijke personen" met elkaar omgaan. Een relatie tussen natuurlijke personen is er een van, zeg maar, mens tot mens.

De institutionele en juridische ontwikkeling van de laatste paar eeuwen heeft er immers toe geleid dat we naast de natuurlijke persoon ook de "rechtspersoon" kennen. Het gaat dan om zogenaamde formele organisaties, die met een bepaald doel en met een wettelijk kader zijn opgericht, zoals bedrijven, verenigingen, stichtingen, vakbonden, maar ook de democratische overheid en overheidsinstellingen. Coleman schrijft daarover in zijn Power and the Structure of Society (p. 14):
These "juristic persons" are intangible entities which none of us natural persons has ever seen. (...) In law, these persons must be treated somewhat differently from natural persons: they have no fixed life span, and thus may exist in perpetuity, they have no corpus, and thus cannot be physically imprisoned (though they can be punsihed in other ways, including death, a sentence not infrequently imposed by judges), they have no intrinsic capability of acting, and so must act through agents in the form of natural persons.
(Tussen haakjes: dat boekje uit 1974 is nog altijd lezenswaardig. En actueel, in een tijd van grote en machtige ondernemingen die een bedreiging zijn gaan vormen voor de democratische overheden. Lezenswaardiger dan dat latere, curieuze, omvangrijke en overambitieuze, boek van Coleman: Foundations of Social Theory uit 1990.)

Dit alles als, toegegeven, wat lange, inleiding tot waar het nu om gaat: de vrijwillige vuurwerkvrije zones. Want wat is het geval? Sinds we die democratische overheid en andere formele (dus in wetgeving en regels verankerde) organisaties kennen, is er de nieuwe sociaalwetenschappelijke problematiek van, om het maar eenvoudig te zeggen, wie wat moet doen.

Wat kunnen mensen het beste onderling zelf regelen, dus in hun relaties als natuurlijke personen? Welke taken moeten aan de overheid toevallen? Waarvoor kun je beter een organisatie oprichten dan het regelen in onderlinge, natuurlijke betrekkingen? (Denk ook aan het OMOP-schema.)

Veel van wat op dit blog in de loop van de jaren voorbij is gekomen, staat in het teken van precies die problematiek. Denk maar aan de overheidsonmacht in de jeugdzorg, waarin het erom gaat wat de overheid wel en niet kan doen als het om jeugd en gezin gaat.

En precies die vraag, naar wat een overheidstaak is en wat de mensen zelf beter kunnen doen, is in het geding als het gaat om het overheidsbeleid ten aanzien van het oudejaarsvuurwerk. Want vuurwerk geeft overlast. En leidt tot honderden vuurwerkslachtoffers, die naast menselijke ellende, medische kosten veroorzaken.

Technisch gezegd, vuurwerk gaat gepaard met zogenaamde negatieve externe effecten. Overlast voor anderen, die zich daar moeilijk aan kunnen onttrekken noch gemakkelijk een vergoeding kunnen opeisen. (Lees ook Asha ten Broeke vandaag in de Volkskrant.)

En een van de oplossingen daarvoor bestaat eruit dat de overheid de handeling die die externe effecten teweegbrengt, verbiedt. Een van de redenen dat we een overheid hebben is immers dat die verboden kan opleggen. Zo hebben we ook een rookverbod, onder meer vanwege de negatieve externe effecten van roken in openbare ruimtes.

Eerder noemde ik als een van de voordelen van een vuurwerkverbod dat het bestaan van dat verbod het mensen makkelijker maakt om er iets van te zeggen als iemand toch vuurwerk afsteekt. Je kunt dan immers die jongetjes die de hele dag met rotjes door de wijk lopen aanspreken met: jongens, het is niet alleen zo dat ik er last van heb, of dat mijn huisdier in paniek raakt, maar het is immers ook verboden. Het mag niet. Het bestaan van een verbod heeft ook sociale gevolgen.

Sociaalwetenschappelijk gezegd: het vergemakkelijkt de informele controle en sanctionering. En de effectiviteit daarvan hebben we gezien bij het in 2014 ingestelde verbod om overdag knalvuurwerk af te steken. Zie mijn bericht van 3 januari 2015: Een verbod kan effectief zijn, ook zonder (extra) handhaving - kijk maar naar het vuurwerkverbod.

Het is typisch een geval waarin niet of de overheid of de mensen zelf het moeten oplossen, maar waarin de overheid de mensen helpt om het zelf op te lossen. Niet of - of, maar en - en.

En dat is nu een inzicht dat met die vrijwillige vuurwerkvrije zones volledig in de wind is geslagen. De gemeente Utrecht omschrijft die zones als volgt:
Buurtbewoners maken met elkaar afspraken om geen vuurwerk af te steken in hun straat, rondom een pleintje of speeltuin of naast een park. De gemeente en de politie controleren dit niet, de bewoners maken zelf afspraken en spreken elkaar hierop aan.
Wilt u ook samen met uw buren een straat zonder vuurwerk? Maak dan gebruik van raamposters (zie afbeelding hiernaast). Deze liggen klaar op uw wijkbureau.
 Maar of dat gaat werken? Zonder de ondersteuning van een verbod?

Ik verwacht van niet.

Geen opmerkingen: