donderdag 13 december 2018

De mensheidsgeschiedenis in drie stappen - 13 - Over gelijkheid, klassenstrijd, tegengestelde machten en de actualiteit van John Kenneth Galbraith

Als gelijkheid zo cruciaal is voor de democratie (zie het vorige bericht in deze reeks), dan is het op zijn minst een van de belangrijkste opgaven voor de democratische overheid om gelijkheid te bevorderen. Daarbij gaat het uiteraard niet om gelijkheid als eenvormigheid, maar om gelijkheid in economische levenskansen en bestaanszekerheid en daarmee in de vrijwaring van onderdrukking en vernedering.

We zien ook dat veel van het overheidsbeleid (mede) gericht is op gelijkheidsbevordering. Denk alleen maar aan het onderwijsbeleid, de gezondheidszorg, de sociale zekerheid en de progressieve belastingheffing.

Maar er is daarnaast ook het beleid dat erop gericht is om op de markt gegroeide machtsposities te neutraliseren door het bevorderen van tegengestelde machtsposities. Dan komen we op het terrein van de leer van de countervailing powers, die John Kenneth Galbraith na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde (zie het elfde bericht in deze reeks).

Volgens die leer is het wel degelijk mogelijk dat op een markt machtsposities ontstaan en blijven bestaan. Als die niet als vanzelf een tegenmacht oproepen, zoals de vakbeweging tegen de macht van de werkgevers, is het zaak voor de overheid om zo'n tegenmacht te bevorderen.

Volgens de redenering die we in deze reeks van berichten volgen, is zo'n beleid gemotiveerd door onze morele gemeenschapsintuïties. Die ons ertoe brengen om onderlinge verbondenheid te benadrukken (iedereen telt mee) en rechtvaardige verhoudingen en onderlinge samenwerking als wenselijk te zien.

Waarbij we ons realiseren dat de menselijke sociale natuur ambivalent is en dat er dus altijd een strijd zal zijn met onze neigingen tot statuscompetitie en dus tot het willen overheersen van anderen. Die strijd is deels een innerlijke strijd en deels, doordat mensen verschillen, een interpersonele, zeg maar politieke, strijd.
Hier ligt, bedenk ik me nu, enige overeenkomst met wat Karl Marx (1818 - 1883) dacht over de menselijke soort (das Gattungswesen), die volgens hem een innerlijke drijfveer heeft om de communistische gemeenschap na te streven, maar dat doel alleen langs de weg van de klassenstrijd kan bereiken.
Ik vroeg me af wat er bij Galbraith is te vinden over de motivering achter zijn theorie van de tegengestelde machten.  Ik geef hieronder een aantal citaten door die in dat verband interessant zijn (uit de Nederlandse vertaling van American Capitalism, de Aula-pocket editie van 1965).
Het scheppen van een tegenwicht tegen alle machtsposities op een markt is op z'n minst theoretisch te rechtvaardigen. (p. 138)
Men zal het er zeker over eens zijn dat in deze eeuw het politieke en economische leven in Amerika aan kracht gewonnen heeft als gevolg van de verbeterde positie van arbeiders en boeren - twee belangrijke en vroeger achtergestelde groepen. Een kleine vijftig jaar geleden werden de arbeidsverhoudingen in Amerika gekarakteriseerd door gemelijkheid, haat en angst. De houding van de boeren onderscheidde zich door diep gewortelde gevoelens van onveiligheid en minderwaardigheid. (...) Arbeiders en boeren leefden in het besef dat zij hoe dan ook onderworpen waren aan de macht van anderen. Het was daardoor onvermijdelijk dat met het tot ontwikkeling komen van tegengestelde machtsposities deze gevoelens zouden veranderen, en dat gebeurde dan ook. In plaats van minderwaardigheids- en onveiligheidsgevoelens kwam er een goed ontwikkeld besef van gelijkwaardigheid en zelfvertrouwen.(...)
Harmonische sociale verhoudingen lijken een aannemelijke doelstelling. Het lijkt bevorderlijk voor het algemeen welzijn dat er op een gegeven moment niet een openlijke of onderdrukte revolutie ontstaat. Verandering en vernieuwing, die als voornaamste doel het verminderen van sociale spanningen hebben, zijn in de economie echter niet erg in tel, althans niet bij hen die zich helemaal richten op het concurrentiemodel als maatschappelijke norm. Er zijn sommigen die wel een beetje onrust willen accepteren als dat dienstig kan zijn voor zo'n bewonderenswaardig doel. Voor anderen is dit niet iets waar de economen zich druk over moeten maken. Zij kunnen het straatoproer gadeslaan vanuit hun vensters. (p. 145-6) 
En ik herken daarin zowel het gemeenschapsstreven (harmonische sociale verhoudingen, verminderen van sociale spanningen) als het idee van een strijd die gevoerd moet worden (met de aanhangers van het concurrentiemodel, die wel wat onrust willen accepteren, omdat ze die veilig van achter hun vensters kunnen gadeslaan).

Tot slot van dit bericht kan ik de verleiding niet weerstaan om een passage te citeren waarin Galbraith de toenmalige toestand in de Verenigde Staten beschrijft die bestond door het nog ontbreken van tegengestelde machtsposities. Want hoewel allerlei omstandigheden verschillen, we hebben het over de jaren 40 en 50 van de vorige eeuw, zou die beschrijving met enige aanpassingen (vervang de arbeiders uit die tijd door de Amazon-werknemers van nu) ook zo maar kunnen slaan op wat wij nu, in 2018, meemaken.
Er zijn nog enkele miljoenen Amerikanen die over geen enkele organisatie beschikken om zich op de markt te doen gelden en wier levensstandaard en welvaart duidelijk blijk geven van de gevolgen daarvan. Hierbij zijn bijvoorbeeld een twee miljoen landarbeiders inbegrepen, de volkomen vergetenen in Amerika. Zij kennen geen enkele sociale zekerheid in hun werk - er zijn maar weinigen die niet per dag opgezegd kunnen worden. Ze genieten slechts in beperkte mate de voordelen van sociale zekerheid; gewoonlijk worden ze niet beschermd door een compensatie voor wat een nogal riskant beroep is; velen hebben geen vaste verblijfplaats; wat hun betaald wordt, is verre van fraai. Een aandeel in de winsten uit de recent ontwikkelde machtspositie van de boeren op de markt moet nog overgeheveld worden naar degenen die bij hen in loondienst zijn.
Dan zijn er ook nog de ongeorganiseerde arbeiders in de stad, zij die aan de rand van de georganiseerde arbeidersbeweging staan en - misschien de belangrijkste van allemaal - de beroepscategorieën die in het verleden alle streven naar economische macht hebben afgezworen. Onderwijzers, intellectuelen, gemeente- en rijksambtenaren hebben over het algemeen vermeden zich te organiseren als iets dat niet helemaal netjes was; ook omdat men geloofde dat werkgevers en de samenleving als geheel hun belangrijkheid wel zouden erkennen en hen dienovereenkomstig zouden betalen. (p. 148-149)
Galbraith was in die tijd een zeer invloedrijke econoom. Overheden namen zijn lessen ter harte.

Lessen die na de opkomst van het neo-liberalisme in de jaren 80 van de vorige eeuw weer werden vergeten. Of wetens en willens aan de kant werden gezet.

Ook dat was een episode in de onophoudelijke strijd om waar we met zijn allen met de maatschappij naartoe willen: meer of juist minder democratie, verzorgingsstaat, gelijkberechtiging en mensenrechten. Lees hier het volgende bericht.

Geen opmerkingen: