dinsdag 25 juni 2019

Met het ouder worden meer gemeenschapsgericht. En over wat dat zegt over de maatschappij waarin we leven

Mensen worden geboren met een aanleg om zowel gemeenschapsgedrag als het daaraan tegengestelde statuscompetitiegedrag gemakkelijk aan te leren. De uitkomst daarvan, wat het meeste aangeleerd wordt, is dus afhankelijk van de aard van de sociale omgeving waarin kinderen terechtkomen en opgroeien.

In de Paleo Sociale Omgeving, die van de lange periode dat mensen als jagers-verzamelaars leefden, was het samenleven sterk gebaseerd op samenwerken en delen en dus op de vanzelfsprekendheid van de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag. Het was dus bovenal de aanleg tot dat gemeenschapsgedrag die door de sociale omgeving werd aangesproken en die tot ontwikkeling kwam.

Onze huidige maatschappij wordt gekenmerkt door ambivalentie tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag. Kinderen leren het gemeenschapsgedrag meestal wel aan in de kring van gezin, familie en vrienden. Maar daarbuiten komen ze al gauw in aanraking met het statuscompetitiegedrag. Zie Morele intuïties in het persoonlijke en onpersoonlijke domein.

Die ambivalentie maakt dat het opgroeien in een maatschappij als de onze nogal wat uitdagingen met zich meebrengt. En dat we moeten leren om daarmee om te gaan. Dat dat niet altijd goed lukt, blijkt er uit dat het leven vaak stressvol is en dat we daarmee samenhangende fysieke en psychische gezondheidsproblemen kennen.

De onvermijdelijkheid van dat leerproces roept de vraag op of het omgaan met die uitdagingen met het stijgen van de leeftijd, dus met de toename aan opgedane sociale ervaringen, beter lukt. Dus wat het uitmaakt om ouder te worden.

We zagen al dat ouderen meer inzicht hebben in hun eigen authentieke behoeften, minder last hebben van stress, beter kunnen omgaan met hun emoties en tevredener zijn met hun leven.

Een en ander zou ermee kunnen samenhangen dat we gedurende het opgroeien leren dat gemeenschapsgedrag beter voor ons is dan statuscompetitiegedrag. En een essentieel onderdeel van dat leerproces zou kunnen zijn dat we gaandeweg en met incidentele missers een netwerk om ons heen tot stand brengen van anderen die tot hetzelfde inzicht zijn gekomen. Door het selectie- en beïnvloedingsproces waarover het ging in het bericht Gemeenschapsgerichtheid is goed voor je als het je lukt om het ook bij anderen uit te lokken.

En precies dat zou betekenen dat onze gemeenschapsgerichtheid met het ouder worden toeneemt. Aanwijzingen daarvoor zijn er al. Want we weten dat puur altruïsme meer voorkomt bij ouderen. En dat het vertrouwen in anderen met het ouder worden toeneemt.

Daar is nu de studie Longitudinal Changes in Empathy Across the Life Span in Six Samples of Human Development bijgekomen. De onderzoekers combineerden de data van van vier longitudinale onderzoeken met in totaal ruim 2000 waarnemingen. De mate van gemeenschapsgerichtheid (door de onderzoekers empathie genoemd) was vastgesteld door beoordelaars, waardoor de nadelen van zelf-rapportage (sociale wenselijkheid) werden vermeden. Het ging om de mate waarin elk van de volgende veertien uitspraken op de persoon van toepassing werden geacht:


De uitspraken met een R tussen haakjes staan voor het omgekeerde van gemeenschapsgerichtheid en zijn gemakkelijk te herkennen als statuscompetitiegerichtheid.

Uit de analyses van de gecombineerde data komt dan naar voren dat de mate van gemeenschapsgerichtheid toeneemt, en de statuscompetitiegerichtheid afneemt, vanaf de adolescentie tot de oudere volwassenheid.

Een aanwijzing dus dat we in een maatschappij waarin we zowel gemeenschapsgedrag als statuscompetitiegedrag tegenkomen, tijd nodig hebben om te ontdekken dat van die twee het gemeenschapsgedrag te prefereren valt.

Zou er niet wat te bedenken zijn waardoor we die leerperiode korter zouden kunnen laten duren? Waardoor we de last van de stress en de fysieke en psychische gezondheidsproblemen die met statuscompetitiegedrag samenhangen zouden kunnen verminderen?

Geen opmerkingen: