zaterdag 24 september 2022

Statuscompetitie ondermijnt samenwerking. In het klein en in het groot.

Vanuit de Dual Mode-theorie gezien, zou je verwachten dat mensen als ze de keuze hebben om met iemand samen te werken of niet, minder voor samenwerking kiezen als ze aanwijzingen hebben dat die andere persoon meer door het statuscompetitiepatroon gemotiveerd wordt. Hoewel de waarneming van veiligheid dan wel onveiligheid al in het autonome zenuwstelsel plaatsvindt (neuroceptie), zijn mensen ook in staat tot een bewust besef van de bijpassende gedragspatronen, gemeenschapsgedrag in het geval van veiligheid en statuscompetitiegedrag in het geval van onveiligheid. Evenals tot een bewust besef van de noodzakelijkheid van gemeenschapsgedrag voor samenwerking. Mensen zullen dus op hun hoede zijn als ze aanwijzingen hebben voor statuscompetitiegedrag van iemand.

Die verwachting wordt bevestigd door de nieuwe studie On the Value of Modesty: How Signals of Status Undermine Cooperation. De onderzoekers lieten proefpersonen een gevangenendilemma spelen met een gefingeerde partner (Studie 1) of een onbekende andere persoon (Studie 2). In dat dilemma kun je door samen te werken de voor beide spelers hoogste opbrengst verkrijgen. Maar voor elk van de spelers geldt dat ze door niet samen te werken, terwijl de ander dat wel doet, een hogere opbrengst krijgen, terwijl de ander dan zeer slecht af is. Nog slechter dan wanneer ze allebei kiezen om niet samen te werken. De spelers beslissen onafhankelijk van elkaar. 

De rationele keuzetheorie voorspelt in dit geval dat beide spelers er voor kiezen om niet samen te werken. Ze zijn dan altijd beter af, wat de andere speler ook kiest. Niet-samenwerken is de zogenaamde dominante strategie. We zagen al dat veel mensen niet volgens die voorspelling handelen. Zo zijn er veel mensen die uit zijn op samenwerking, daar ook voor kiezen en er, in een herhaald spel, pas mee stoppen als gebleken is dat de andere speler anders kiest. Anderen kiezen so wie so voor niet-samenwerken.

In dit onderzoek gaven de onderzoekers de gefingeerde partner een avatar, waarmee de persoon zich geacht werd te presenteren. En in het geval van de onbekende andere persoon als partner lieten ze deze persoon zelf een avatar kiezen. Die avatars hadden wel of geen luxueuze uitstraling. In het geval van luxe ging het om kleding van dure merken (zoals Prada, Gucci, Dior, Louis Vuitton). In andere gevallen ging het om merkloze kleding. De proefpersonen kregen die avatars te zien voorafgaand aan hun keuze om samen te werken of niet.

Het idee daarachter was dat een luxe avatar door de proefpersoon zou worden opgevat als een aanwijzing dat de persoon achter de avatar gemotiveerd werd door het statuscompetitiepatroon. Dat hij of zij uit was op het streven naar status door middel van "conspicuous consumption". En dat zo'n aanwijzing zou ontbreken in het geval van merkloze kleding. Uit een "manipulatiecheck" bleek inderdaad dat de proefpersonen in het geval van de luxe avatar meer de indruk hadden dat die persoon gemotiveerd werd door het streven naar status.

Maakte die wel of niet luxe avatar wat uit voor de keuze van de proefpersonen om samen te werken of niet? Jazeker. In Studie 1 koos 57 procent voor samenwerking als de partner bescheiden was (geen luxe avatar), tegenover 45 procent als de partner streefde naar status (luxe avatar). Hiermee kwam overeen dat de proefpersonen van de partners die naar status streefden minder samenwerking verwachten dan van de bescheiden partners.

En in Studie 2 koos 54 procent voor samenwerking in geval van een bescheiden partner en slechts 38 procent in geval van een statusgerichte partner. 

Kozen de partners die meer voor een luxe avatar hadden gekozen ook inderdaad minder voor samenwerking? Jazeker, van hen koos slechts 27 procent voor samenwerking, tegenover 53 procent van de bescheiden partners.

Dat laatste wijst er dus op dat ook zoiets op het oog onbeduidends als het kiezen voor een luxe uitstralende avatar iets zegt over het eigen gedrag. Naast dat het gevolgen heeft voor hoe anderen je beoordelen, namelijk als iemand waarmee je beter niet samenwerkt.

Het onderzoek laat in het klein iets zien wat we natuurlijk ook in het groot, in de natuurlijke omgang tussen mensen en in maatschappij en politiek, kunnen waarnemen. We zagen al dat statusvertoon en vriendschap elkaar slecht verdragen.  En we zagen dat mensen in landen met meer zorg voor elkaar er ook meer voor kiezen om middels uitgebreidere overheidsvoorzieningen onderling samen te werken en te delen. Zoals we ook zien dat de samenwerking in de vorm van democratie en mensenrechten moet worden veroverd op de bedreigingen van statuscompetitie in de vorm van autocratie en fascisme.

Geen opmerkingen: