vrijdag 3 november 2023

Als het sociaaldemocratische iedereen-telt-mee minder in het politieke landschap vertegenwoordigd is, dan neemt het vertrouwen in de democratie af

Na 1945 werden de Nederlandse politieke partijen gemiddeld genomen linkser in hun verkiezingsprogramma's. Dat duurde tot 1972, waarna een verrechtsing inzette, die duurde tot 2008, toen de Grote Financiële Crisis een nieuwe verlinksing op gang bracht. 

Die veranderingen liepen ongeveer gelijk op met het gevoerde beleid ten aanzien van de omvang van de overheid. De collectieve uitgaven in procenten van het BBP namen tot de jaren tachtig toe, waarna ze tot 2008 met schommelingen afnamen en daarna weer toenamen. Je ziet die veranderingen afgebeeld in de grafiek die Jan-Maarten van Sonsbeek publiceerde in ESB van 27 oktober: Verkiezingsprogramma’s sinds financiële crisis weer linkser.

Voor de links-rechts-oriëntatie van de politieke partijen werd een index samengesteld uit 24 coderingscategorieën waarvan de helft (bijvoorbeeld uitbreiding verzorgingsstaat) wordt geassocieerd met politiek links en de andere helft (bijvoorbeeld law and order) met politiek rechts. Ter illustratie: bij de laatste verkiezingen in 2021 scoorde van alle partijen die zetels in de Tweede Kamer veroverden de SP met −36 de meest linkse score en de SGP met +38 de meest rechtse score.

Nu gaat het bij die links-rechts-oriëntatie om een gemiddelde, maar het is aannemelijk dat alle partijen met de veranderingen meebewogen. Zo weten we dat de verlinksing na 1945 voor eigenlijk alle partijen gold. Iedereen stemde in met de opbouw van de verzorgingsstaat, de industriepolitiek, het streven naar volledige werkgelegenheid en met hoge marginale tarieven in de inkomstenbelasting. De politiek liet zich leiden door het iedereen-telt-mee van de overheidsvuistregel.

En we weten dat ook de linkse partijen meegingen in de verrechtsing tussen 1972 en 2008. Het ieder-voor-zich van de marktvuistregel ging het politieke denken over de hele linie beheersen.

Zoals we weten dat de rechtse VVD in 2010 weliswaar de grootste partij werd, maar dat de algehele verlinksing zich toen begon af te tekenen. Nu, in november 2023, zien we dat zo ongeveer alle partijen een verhoging van het minimumloon willen. Er is een brede consensus over het terugdringen van de flexibele arbeidsmarkt. En over de noodzaak het extreme fraudebeleid in de sociale zekerheid te beëindigen. Ook de VVD, die in die eerdere verrechtsing voorop ging, vindt nu dat het anders moet, overigens zonder reflectie op de eerder ingenomen standpunten. Kortom, de overheidsvuistregel is terug. En daarmee is de moraal terug.

Oké, we zien dus dat een flink deel van de links-rechts beweging in de politiek zich niet voltrekt door verandering van kiezersvoorkeuren, maar door wat er aan standpunten van politieke partijen wordt aangeboden. Door de tijd heen verschuift het politieke speelveld, zoals dat door verkiezingsprogramma's wordt bepaald, heen en weer.

Dan hebben we het over het gedrag van de politieke partijen. Maar wat betekent dat nu voor het gedrag van de kiezers? Daarover gaat de nieuwe studie Turning off the base: Social democracy's neoliberal turn, income inequality, and turnout. 

Daarin gaat het over de periode tussen 1996 en 2019 en wordt gekeken naar de afname van de opkomst bij verkiezingen in 30 democratische landen met in totaal 111 verkiezingen. 

De opkomst bij verkiezingen is een indicatie van de bereidheid van de bevolking om aan de democratie deel te nemen en dus van het vertrouwen in de goede werking van de democratie. Het blijkt dat in die periode de opkomst in die 30 landen gemiddeld afnam, vooral bij lagere inkomensgroepen. En het blijkt dat die afname groter is in landen met grotere inkomensongelijkheid. 

Dat snap je. Een toename van ongelijkheid valt slecht te rijmen met het iedereen-telt-mee van de democratie en is dus niet bevorderlijk voor het vertrouwen in de democratie. Lagere inkomensgroepen haken af. 

In Nederland kenden we tot 1970 een opkomstplicht. Tot die tijd schommelde het opkomstpercentage rond de 94 procent. Sindsdien varieerde het tussen 88 procent in 1977 en 73,3 in 1998. In 2021 was het 78,7 procent (Parlement.com). Josse de Voogd en René Cuperus vonden dat de opkomst lager was in gebieden met meer arme huishoudens, meer bijstand, meer werkloosheid en meer arbeidsongeschiktheid (Atlas van Afgehaakt Nederland).

Maar wat blijkt ook? Die afname van de opkomst bij grotere inkomensongelijkheid was nog groter in die landen waar sociaaldemocratische partijen meegingen in de verrechtsing van de politiek. Dus zich neerlegden bij of zelfs meegingen in de afbouw van de verzorgingsstaat. Als de partijen die geacht werden op te komen voor de lagere inkomensgroepen overstag gingen, dan droeg dat extra bij aan de daling van de opkomst. 

Denk wat Nederland betreft aan de PvdA, die in de jaren negentig "met de tijd meeging". Dat was dezelfde periode waarin de opkomst steeds beneden de 80 procent lag, met in 1998 het laagste percentage tot nu toe (73,3 procent). En denk aan het kabinet-Rutte II (2012 - 2017), waarin de PvdA aanschoof bij de VVD. Waarna de PvdA in 2017 29 zetels verloor. Dat verlies zal voor een deel zijn veroorzaakt doordat lagere inkomensgroepen afhaakten. Doordat de PvdA het politieke speelveld versmalde, kwamen zijn kiezers minder opdagen. 

(Ik zocht het nog even op, maar uit onderzoek van Ipsos destijds zou blijken dat slechts drie zetels van het verlies eraan te wijten was dat PvdA-kiezers niet op kwamen dagen. 8 zetels gingen naar GroenLinks, 5 naar D66, 4 naar de SP, 2 naar de PVV en 7 naar de overige partijen. De opkomst was in 2017 met 81,9 procent voor die tijd aan de hoge kant.)

Samengevat: politieke partijen hebben de neiging om ondanks hun onderlinge verschillen gezamenlijk van links naar rechts en andersom te bewegen. Dat bergt het gevaar in zich dat het iedereen-telt-mee van de democratie niet altijd voldoende in het politieke landschap vertegenwoordigd is. En dat is slecht voor de deelname aan verkiezingen en dus voor het vertrouwen in de democratie.

Geen opmerkingen: