Elke poging om tot een sociaalwetenschappelijke verklaring te komen zou moeten beginnen met de vraag of de kwestie van sociale veiligheid dan wel onveiligheid een rol speelt. In het sociale en maatschappelijke leven is immers altijd de vraag cruciaal of mensen onder de gegeven omstandigheden meer tot gemeenschapsgedrag dan wel meer tot statuscompetitiegedrag neigen. Of de vraag welke mensen of groepen meer tot het ene of juist meer het andere gedrag neigen. Of de vraag naar veranderingen in de tijd in de mate van gemeenschapsgedrag dan wel statuscompetitiegedrag. In al die gevallen zullen, volgens Stelling 2 van de Dual Mode-theorie, verschillen of veranderingen in de mate van sociale (on)veiligheidsgevoelens een oorzakelijke rol spelen.
We zagen in het vorige bericht dat die Amerikaanse christelijk extremisten een sterk statuscompetitief wereldbeeld hebben. Dat doet vermoeden dat ze een grote mate van sociale onveiligheid ervaren. Zijn er aanwijzingen in die richting?
Een aanwijzing komt naar voren uit de combinatie van de aard van dat extremistische geloof en de omstandigheid dat de aanhang van dat geloof sterk is afgenomen en blijft afnemen.
Om met dat laatste te beginnen, hoewel nog altijd 63 procent van de Amerikanen zich christelijk noemt, was dat in 2007 nog 78 procent. Die neergang is vrijwel uitsluitend veroorzaakt door een toename van het aantal Amerikanen dat aangeeft geen religie aan te hangen, namelijk van 16 naar 29 procent. In lijn daarmee zegt nu 32 procent zelden of nooit te bidden, terwijl dat in 2007 nog 18 procent was (Pew Research Center). Als je verder terugkijkt, dan zie je dat die neergang er sinds 1948 vrijwel uitsluitend is geweest voor de Protestanten, waar dat extremisme geconcentreerd is. Terwijl in 1984 zich nog 69 procent Protestants noemde, was dat in 2022 gedaald tot 34 procent. Met in dezelfde periode een toename van niet-gelovigen van 2 procent tot 21 procent (Statista).
Die afname moet je afzetten tegen de aard van dat christelijk extremistische geloof, in het bijzonder de ambitie van de aanhangers dat de Amerikaanse staat en samenleving volledig in het teken dient te staan van hun geloofsopvattingen. De staat hoort immers een christelijke republiek te zijn. Die ambitie wordt steeds onrealistischer.
En dat wordt als heel bedreigend ervaren. Waarom eigenlijk? Wat maakt dat men niet gewoon zijn geloof kan belijden, zonder de wens de hele natie dat zelfde geloof op te leggen?
Daar krijgen we zicht op als we bedenken dat de geloofsinhoud sterk gereduceerd is tot een aantal concrete geboden en verboden. Anders gezegd, een manier van geloven waarin de "fout van de misplaatste concreetheid" wordt gemaakt. Die fout, waar de filosoof A.N. Whitehead in 1929 als eerste voor waarschuwde, maak je als je iets in de werkelijkheid dat rijker is dan wat je in woorden kunt beschrijven, toch in woorden probeert te persen.
Een mooie uitleg vond ik in The Fallacy of Misplaced Concreteness: Its Importance for Critical and Creative Inquiry van H.Edward Thompson. Het gaat daar (p.222-3) over de rijkdom van de werkelijkheid die uitgaat boven wat woorden kunnen betekenen. "There is more to reality than we can say about it. And while poetry and the arts are generally the most concrete expressions of certain alspects of our world, Whitehead claims that we always feel reality in a far richer way than we can state what we feel or say things about reality. It is not about saying things about reality cannot be valuable and, in some limited sense of the phrases, true, of useful. It is that there is a feeling quality of reality that is never caught completely in language."
We kwamen die fout al eens eerder tegen in het bericht Moreel besef en de "fallacy of misplaced concreteness": opvoeders en God en in verschillende berichten daaropvolgend.
Daarin ging het erom dat er in de Bijbelverhalen de morele gemeenschapsintuïties weliswaar tot uiting worden gebracht, maar dat die werkelijkheid van intuïties niet volledig in de taal, hoe bloemrijk ook, kan worden gevangen. Het "hanteren" van intuïties in het handelen vereist altijd een zo goed mogelijke beoordeling van wat hier en nu moreel juist is. En een toetsing aan de onderliggende emoties. Met altijd onvolledigheid en mogelijkheid van latere bijstelling. Geheel in lijn met de huidige sociaalwetenschappelijke inzichten in de aard van de menselijke moraal als een intuïtieve ethiek of sjabloon.
Zie voor meer daarover Onze moraal is er om onderlinge horizontale relaties te promoten en het ontstaan van verticale relaties tegen te gaan. En bedenk dat het vroege Jodendom uitdrukkelijk probeerde om die fout van de misplaatste concreetheid te vermijden. Zie Morele intuïties en het Godsbegrip van het vroege Jodendom.
Maar in de extremistische en fundamentalistische varianten van de christelijke religie wordt die fout van de misplaatste concreetheid juist wel gemaakt. Het geloof krijgt dan de vorm van, ja, concrete ge- en verboden die dienen te worden gehoorzaamd en die tot grote verontrusting en verontwaardiging leiden als dat laatste niet gebeurt. De onderliggende intuïties van iedereen-telt-mee worden ingeruild voor precieze richtlijnen. Mannen zijn mannen en vrouwen zijn vrouwen. Homoseksualiteit moet streng bestraft worden. Vrouwen horen hun zwangerschap te voldragen hoe ook tot stand gekomen. De wereld is 6000 jaar geleden door God geschapen. De evolutietheorie mag niet worden onderwezen. Waarbij de emotionele lading van de onderliggende morele intuïtie verdwijnt en overgaat op de concrete richtlijnen.
Want als mensen die concrete richtlijnen niet naleven, dan dreigen "chaos" en "anarchie". De school shootings zijn er aan te wijten dat de evolutietheorie wordt onderwezen. Sociale zekerheidswetgeving door de overheid is "socialisme"of zelfs "communisme" en dan wordt God door de staat verdrongen.
En daaruit komt een wereldbeeld naar voren waarin de wereld pas veilig is als onze concrete richtlijnen worden nageleefd. Dat er aan mensen gemeenschappelijke morele intuïties bestaan waarop je zou kunnen vertrouwen als grondslag voor sociale veiligheid, is uit het zicht verdwenen. Zonder onze concrete God met zijn concrete richtlijnen gaat het niet.
Daarom ook kan de democratie niet worden aanvaard. Daarin doen immers allen mee, ook de ongehoorzame Goddelozen. En als er steeds meer Goddelozen komen, dan is er dus steeds meer bedreiging en onveiligheid.
Conclusie: voor religieuze extremisten is de wereld onveilig zolang er niet de christelijke republiek gevestigd is. En die is pas gevestigd als de overheid die concrete ge- en verboden aan iedereen oplegt. En als ongehoorzamen streng gestraft worden. Zolang dat niet het geval is, bevinden we ons in een sociaal onveilige wereld.
En dat sociaal onveilige wereldbeeld activeert het statuscompetitiepatroon. Waarin een statushiërarchie wordt nagestreefd waarin de ongelovigen en de ongehoorzamen niet als gelijkwaardig kunnen worden geaccepteerd. Religieus extremisme.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten