Dat Amerikaanse religieuze extremisme waar het in het vorige bericht over ging, valt sociaalwetenschappelijk gemakkelijk te duiden. En op grond daarvan valt er ook het een en ander te zeggen over een mogelijke verklaring voor het bestaan ervan. Eerst maar de duiding.
De beschrijving in het vorige bericht maakt duidelijk dat we hier met een sterk statuscompetitief gekleurd wereldbeeld te maken hebben. De aanhangers van dat extremisme zien hun eigen doctrine niet als een leer naast andere, maar als daarboven verheven. Afwijkende opvattingen en gedragingen hoeven niet getolereerd te worden, ja, horen door wetten te zijn verboden. Terwijl zij zichzelf zien als aan de top staand van een statushiërarchie, hangen anderen allerlei dwaalleren aan, waardoor ze lager in de hiërarchie terechtkomen. Immigranten, vluchtelingen, mensen met een afwijkende geaardheid (Lhbtiq+) dienen geweerd te worden, dienen hun gedrag te veranderen en mogen niet hopen op gelijkberechtiging. Ze horen niet mee te tellen. Extern en intern horen de grenzen te zijn gesloten.
In datzelfde wereldbeeld nemen vrouwen een ondergeschikte positie in omdat ze geacht worden niet zelf verantwoord te kunnen beslissen over een mogelijke onderbreking van hun zwangerschap.
Geheel in lijn met dat statuscompetitieve wereldbeeld kan er natuurlijk geen plaats zijn voor het iedereen-telt-mee van de democratie. Vandaar dat die christelijke fundamentalisten via de Republikeinse partij alles doen om de democratie in te perken. Door het anderen dan de eigen kiezers zo moeilijk mogelijk te maken om te gaan stemmen en om allerlei maatregelen te nemen (manipulatie van districtenindeling) waardoor hun stem minder meetelt. En door gelijk op met Trump de leugen te verspreiden dat Trumps verkiezingsnederlaag door fraude zou zijn veroorzaakt. In dat statuscompetitieve wereldbeeld is de democratie alleen maar een hindernis die zo veel mogelijk moet worden overwonnen.
Met dat alles moet inderdaad worden voorkomen dat iedereen mee zou tellen. Vandaar dat weer via diezelfde Republikeinen altijd geprobeerd wordt om (1) de belastingen voor de rijken te verlagen, (2) de financiering van de belastingdienst, de Internal Revenue Service, zoveel mogelijk af te knijpen, zodat de rijken er gemakkelijker in slagen om weinig of geen belastingen te betalen, (3) de overheidsuitgaven voor de infrastructuur zo laag mogelijk te houden,omdat vooral de armen daarvan profiteren en de rijken liever hun eigen privévoorzieningen bekostigen, waartoe ze ook in staat gesteld horen te worden, (4) de uitgaven voor sociale zekerheid zoveel mogelijk af te knijpen, omdat die vooral aan profiteurs ten goede komen en omdat so wie so iedereen de plicht heeft om voor zichzelf te zorgen.
Is er in dat denken dan helemaal niets meer over van het morele gemeenschapspatroon, van de morele gemeenschapsintuïties zoals we die in de Bijbel ook tegenkomen? Dat is ook weer niet zo. Maar de werking van dat gemeenschapspatroon hoort geheel beperkt te blijven tot het domein van de persoonlijke relaties. Mensen zijn in hun onderlinge relaties moreel geroepen om elkaar bij te staan en om alleen in dat domein bijstand te verwachten. Van de rijken moet worden aangenomen dat ze in dat domein volgens dat gemeenschapspatroon handelen en dus is het terecht dat ze weinig belastingen betalen.
Oké, voor zover de duiding. Wat we voor ons zien is is een van de verschillende pogingen, een heel bijzondere poging, om in de huidige samenleving die twee bekende gedragspatronen, het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon, te hanteren als richtlijnen voor het eigen gedrag en voor hoe de samenleving verder georganiseerd, of juist niet georganiseerd moet worden. Hoe valt te verklaren hoe deze poging zich kon ontwikkelen?
Daarover in de volgende aflevering.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten