Er ontstonden na de inval door de Duitsers in 1940 natuurlijk, zacht gezegd, problemen met de rechtsstatelijkheid van het overheidshandelen. Maar voor ik daar op inga, is het interessant om een uitstapje te maken naar het heden en naar de huidige problemen met rechtstatelijkheid. Destijds kwamen de bedreigingen van buiten ons land binnen, en hadden Nederlanders zich daartoe te verhouden, nu zijn ze intern ontstaan. En hebben we opnieuw onder ogen te zien hoe Nederlanders zich daartoe te verhouden.
In de Nederlandse politiek bestaan er nu, in 2024, zorgen over de rechtsstatelijkheid. Die waren er al wat langer, maar sinds de PVV, de eenmanspartij van Geert Wilders, bij de verkiezingen van 22 november vorig jaar de grootste partij is geworden, zijn die zorgen acuut. Drie partijen, de VVD, het NSC en de BBB hebben zich bereid verklaard met de PVV een informatieronde aan te gaan over de vorming van een nieuwe regering.
Een aangekondigd onderdeel van die informatieronde is een gesprek over de rechtsstatelijke voorwaarden. Geert Wilders heeft laten weten bereid te zijn om delen van zijn verkiezingsprogramma die in strijd zijn met de Grondwet "in de ijskast te zetten". Inmiddels lijkt het dat de vier partijen al inhoudelijk onderhandelen en is het onduidelijk wat dat gesprek over rechtsstatelijkheid heeft opgeleverd. Hoewel volgens het laatste nieuws de spanningen tussen de partijen hoog oplopen en de uitkomst onzeker is.
Op de website Nederland Rechtsstaat. Over Grondwet en rechtsstaat wordt een en ander als problematisch beschouwd:
Problematisch, omdat partij(leider) Wilders zegt zijn antirechtsstatelijke plannen slechts te ‘parkeren’, waarmee hij er geen inhoudelijk afstand van neemt en hen desgewenst op elk geschikt moment verder kan brengen. Daarnaast zijn de toezeggingen ongeloofwaardig, want slechts gedaan in het reële vooruitzicht van regeringsdeelname en mogelijk zelfs het premierschap, dat volgens Wilders nu eenmaal – op zich zelf waar – ‘een andere rolinvulling’ verlangt dan die van een oppositieleider. Bovenal staat Wilders’ tijdelijke ‘inkeer’ haaks op zijn huidige verkiezingsprogramma en zijn twintigjarige antirechtsstatelijke agenda. Deze agenda blijkt uit onder andere uit zijn film Fitna, uitlatingen waarvoor hij zelfs strafrechtelijk is veroordeeld, alle eerdere verkiezingsprogramma’s en het parlementaire handwerk van moties en zelfs initiatiefwetsvoorstellen.
Geert Wilders heeft inmiddels laten weten drie van zulke initiatiefwetsvoorstellen in te trekken. Het gaat om voorstellen voor een verbod op islamitische uitingen (zoals moskeebezoek, bezit van een koran), een verbod op meervoudige nationaliteiten bij ambtsdragers en het ontnemen van het kiesrecht bij mensen met een dubbel paspoort en een voorstel voor "administratieve detentie". Die voorstellen dateren al van 2018, maar hebben tot nu toe weinig aandacht getrokken.
Het is een gunstige bijkomstigheid dat ze die aandacht nu wel krijgen. Want ze laten open en bloot zien wat dat narcistische rechts-extremisme inhoudt: het ontnemen van rechten aan een bevolkingsgroep en het buiten werking stellen van de onafhankelijke rechtspraak. Narcisten zien altijd vijanden, die om te beginnen rechteloos moeten worden gemaakt, en en ze verdragen het niet dat hun handelen door een onafhankelijke rechter beoordeeld zou kunnen worden.
Hoe geloofwaardig het intrekken van die voorstellen is, zou iedereen zich behoren af te vragen:
De decennialange systematisch opgebouwde anti-islamagenda en concrete stappen ter realisering daarvan duiden op een structurele wens tot invoering van een parallelle samenleving en een parallel rechtssysteem. Daarmee komt strijdigheid met de openbare orde in het vizier. De vrijheid van politieke partijen gaat erg ver, maar kent zijn grenzen, zo heeft ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens herhaaldelijk benadrukt.
Wat Wilders drijft is zonder meer een obsessie met de islam en een obsessie is niet iets wat je even kunt uitgummen. En kunt inruilen voor "andere prioriteiten". Want "De islam zal nooit uit ons DNA gaan..".
Er wordt dus nu onderhandeld over de vorming van een regering met een partij die antirechtsstatelijke opvattingen in zijn DNA heeft, maar die nu even geen prioriteit geeft.
Het is zacht gezegd problematisch.
Ook al doordat we dit probleem na de Tweede Wereldoorlog niet eerder hebben meegemaakt. Het brengt de gedachten terug naar wat er gebeurde nadat de Duitsers, dat wil zeggen het nazibewind van Adolf Hitler, die meteen nadat hij aan de macht kwam de democratische rechtsstaat afschafte, ons land waren binnengevallen. Terwijl nu de rechtsstaat van binnenuit wordt bedreigd, was dat toen het geval door een bezetter van buitenaf.
Over hoe dat concreet in zijn werk ging, kunnen we weer te rade gaan bij Rob Bakkers Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie. Nadat de Nederlandse regering en het koningshuis het land waren ontvlucht, ontbonden de Bezetters de democratie, dat wil zeggen, de volksvertegenwoordiging. Maar in feite waren de rest van het Nederlandse bestuur, de bestaande wetten en de rechtspraak nog intact. Of beter, was de status ervan vooralsnog onduidelijk. Er was nog de Grondwet, er was de Hoge Raad, er waren rechters, er was de politiemacht, maar wat hield dat alles nog in?
Hoewel er al eerder incidentele aanwijzingen waren welke kant het zou opgaan, werd het eind augustus 1940 duidelijk wat het Duitse bewind voor de rechtsstatelijkheid inhield. Toen liet Wimmer, de Duitse toezichthouder op het Nederlandse bestuur, aan de Secretarissen-generaal van de ministeries weten dat ze geen Joden meer in overheidsdienst mochten aannemen en dat ze de Joden die al in overheidsdienst waren, niet meer mochten bevorderen.
Daar werd intern eerst nog als bezwaar besproken dat er geen eenduidige definitie bestond van het begrip Joods. Rob Bakker (p. 141-142):
Totdat de secretarissen-generaal enkele dagen later ontdekten dat dit onderscheid ten aanzien van overheidsfuncties tegen artikel 5 van de Grondwet indruiste: ('Iedere Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar.'). De notulen verluidden dat het volgens de Grondwet 'onmogelijk was om mee te werken, art. 176 liet daarover geen twijfel bestaan'.
Opvallend dat men een paar dagen nodig had om dit te ontdekken. Maar eveneens opvallend dat nog van de geldigheid van de Grondwet werd uitgegaan.
Wat te doen? De poot stijf houden en ronduit weigeren om de maatregel uit te voeren?
Nee, dat was niet waartoe werd besloten. Er ging een brief naar Wimmer waarin op de grondwettelijke bezwaren werd gewezen. Maar vergezeld van een advies over hoe die bezwaren zouden kunnen worden omzeild! Als de Reichskommisar (Seiss-Inquart) een verordening uitvaardigde, dan zou er geen probleem zijn.
Dat was voor Wimmer geen bezwaar en hij verordende op 6 september dat er voorlopig geen benoemingen werden gedaan. Dus geen Joodse benoemingen. Met die strekking ging het College van SG akkoord. Een week later kwam Seyss-Inquart met een eigen verdergaande verordening inhoudende dat aanstelling en nu ook ontslag konden worden geregeld 'in afwijking van het geldende recht'. Artikel 5 van de Grondwet was nu officieel opgeheven. Het departement van Binnenlandse Zaken stuurde op 30 september 1940 een brief naar het gehele overheidsapparaat met de melding van het verbod om Joden te benoemen of te bevorderen in een overheidsfunctie. Het bericht werd verzonden als Duitse verordening nr. 108/1940, als 'maatregel op administratief-rechtelijk gebied.'
Zo werd stapsgewijs het decor van loyale samenwerking met de Bezetter verder opgetrokken. Het Nederlandse ambtenarenapparaat lag niet dwars, maar ging meehelpen bij de uitvoering van de anti-Joodse maatregelen van de Duitse bezetter. Wat volgens de Grondwet voor onmogelijk werd gehouden, werd een 'maatregel op administratief-rechtelijk gebied'.
In het volgende bericht meer over de afbraak van de rechtsstatelijkheid, meer in het bijzonder over de rol van het hoogste Nederlandse rechtscollege, de Hoge Raad. Die afbraak kwam weliswaar van buiten, maar er werd van binnenuit niet moeilijk over gedaan of zelfs aan meegewerkt.
Wat precies de voorwaarden zijn waaronder zo'n proces van inschikkelijkheid en zelfs collaboratie zich kan gaan afspelen, dat blijft een indringend sociaalwetenschappelijke vraagstuk. En dus een actueel vraagstuk. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten