Het ziet ernaar uit dat deze jaarwisseling de laatste is zonder een landelijk vuurwerkverbod. In het bijna afgelopen jaar hebben zowel de Tweede als de Eerste Kamer ingestemd met zo'n landelijk verbod. Een nieuwe regering zal en wil weinig anders kunnen doen dan die wens van de kamers in wetgeving om te zetten. Daar zal, volgens een enquête van Kieskompas en ANP, zo'n twee derde van de Nederlanders mee instemmen.
Vuurwerk afsteken rondom de jaarwisseling is een gedrag waar de afstekers, en veel omstanders en toeschouwers, genoegen aan beleven. Het wordt ook gezien als een traditie en veel mensen ontlenen genoegen aan het in standhouden van tradities. In lijn daarmee riep het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed het afsteken van vuurwerk nog in 2015 uit tot Nederlands cultureel erfgoed.
Maar het is ook een gedrag dat schade en leed toebrengt. Er is een kans dat afstekers en omstanders fysiek letsel oplopen. En die schade en overlast nemen toe hoe meer vuurwerk er wordt gekocht en afgestoken. Zolang het op kleine schaal gebeurt, zijn degenen die overlast ondervinden bereid om die te accepteren. Ze hebben weliswaar moreel gezien het recht op het niet te hoeven ondergaan van schade en overlast, maar zolang die binnen de perken blijven, maken ze daar geen punt van. Je gunt anderen een pleziertje, zo lang het niet uit de hand loopt.
Maar het is dus wel uit de hand gelopen. In de loop van de afgelopen tientallen jaren zijn de verkoop en het afsteken van vuurwerk sterk toegenomen. Afstekers van vuurwerk zijn nog altijd een minderheid, maar hun gedrag heeft gevolgen voor veel anderen. Vlak na de jaarwisselingen worden er in de stedelijke gebieden sterk verhoogde concentraties fijnstof gemeten, meer dan wat alle wegverkeer samen in een heel jaar uitstoot. De zware metalen in vuurwerk (barium, antimoon, koper en strontium) zijn schadelijk voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier. Rond de jaarwisseling zijn eerste hulpposten en oogklinieken druk met het zo goed mogelijk behandelen van hand- en oogblessures, met vaak blijvende verminkingen. Het is ook uit de hand gelopen in de zin dat sommige afstekers hun vuurwerk inzetten tegen hulpverleners, politieagenten en brandweerlieden. Frank Straver en Stefan Keukenkamp geven vandaag in Trouw een overzicht van "de jaarlijkse schade en ellende": In cijfers: hoe vuurwerk een spoor van vernieling trok.
Toen tijdens de coronajaren 2020 en 2021 geen vuurwerk mocht worden verkocht, om de zorg te ontlasten, namen de letselcijfers drastisch af. Oogarts Tjeerd de Faber verklaarde daarna tegenover de Vaste Kamercommissie Veiligheid en Justitie:
„Ik zei: we hebben twee jaar eigenlijk een vuurwerkverbod gehad. Ik ben wetenschappelijk opgeleid. Als je tijdens een experiment een ziekmakende factor weghaalt en je ziet de ziektecijfers met 75 procent zakken, dan is er geen enkele medisch ethische commissie die zegt: laten we het toch maar terugdraaien om te kijken of het aantal slachtoffers dan weer omhoog gaat.”
Kortom, het wel of niet verbieden van vuurwerk is een ethische kwestie. Het gaat om een moreel afgekeurd gedrag, anderen schade toebrengen. Dat kan aanvankelijk en zolang het op kleine schaal plaatsvindt, getolereerd worden. Maar door die tolerantie kunnen meer mensen die aan dat gedrag genoegen ontlenen, zich erbij aansluiten. Dat het wordt geaccepteerd, zijn ze als een aanwijzing gaan zien dat het met die schade en de overlast wel meevalt. Het is niet iets waar je bij stil hoeft te staan. Als die schade echt zo groot was, dan zou het toch wel verboden worden? Dat maakt dat het niet verboden zijn niet alleen de problemen laat bestaan, maar daarbovenop vergroot.
En zo ontwikkelt zich het proces van het "uit de hand lopen". Het moreel afgekeurde gedrag wordt "genormaliseerd". Zo genormaliseerd dat het zelfs tot het culturele erfgoed werd gerekend.
Sociaalwetenschappelijk gezien hebben we hier te maken met een interessant geval van complicaties bij het naleven van het morele grondprincipe van het anderen geen schade of leed toebrengen. Dat grondprincipe is de kern van het gemeenschapspatroon van het iedereen-telt-mee waartoe mensen in hun gedrag tegenover anderen in staat zijn. Je hoort anderen zo nodig te hulp te schieten als je daartoe in staat bent, maar minimaal hoor je met hun welzijn en belangen rekening te houden en hen dus niet te benadelen.
We weten dat mensen daartegenover ook in staat zijn tot het amorele ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon. Je ziet dan anderen als tegenstrevers en vijanden, die op eigen gewin uit zijn, juist ook als dat ten koste van jou gaat. Als dat patroon in ons gedrag domineert, dan brengen we met zijn allen een sociaal inferieure toestand tot stand. Onze gemeenschapsmoraal hebben we nodig om het statuscompetitiepatroon te ontmoedigen en te onderdrukken.
Complicaties ontstaan doordat we tegenwoordig niet alleen verkeren in het domein van de vertrouwde, persoonlijke relaties, het domein waarin lang geleden dat morele grondprincipe evolueerde, maar ook in het domein van de onpersoonlijke, anonieme relaties. Zoals in het domein van de democratie, waarin dat morele grondprincipe van het iedereen-telt-mee vorm krijgt in het algemeen kiesrecht. Waarin we met miljoenen anderen in een veel meer abstracte, want onpersoonlijke, zin zijn verbonden.
In dat domein wordt bij ons het gemeenschapspatroon minder direct, minder "automatisch" geactiveerd. Want we verkeren meer in sociale onzekerheid. We weten niet goed hoe anderen zich opstellen. Misschien is ook bij hen het gemeenschapspatroon geactiveerd, maar het kan ook zijn dat het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon actief is. Terwijl in het domein van de persoonlijke relaties meestal het gemeenschapsevenwicht ontstaat, behoort in het onpersoonlijke, anonieme domein ook een beweging in de richting van het statuscompetitie-evenwicht tot de mogelijkheden.
Anders gezegd, in het persoonlijke domein ervaren we over het algemeen de sociale veiligheid van de verwachting dat de anderen het goed met ons voor hebben, terwijl we daar in het onpersoonlijke domein niet standaard van uit gaan. De democratie is wel bedoeld om sociale veiligheid te verschaffen (denk aan "de gemeenschap georganiseerd in de staat" en "We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal,...), maar die bedoeling wordt altijd maar beperkt gerealiseerd. Dat zien we terug in de verdeling van politieke voorkeuren van links tot rechts, want uit onderzoek is bekend dat mensen bij wie meer het gemeenschapspatroon geactiveerd is, meer links stemmen en dat mensen bij wie meer het statuscompetitiepatroon actief is, meer rechts stemmen.
Terug naar dat vuurwerk. Het proces van uit de hand lopen kon zich ontwikkelen doordat we aanvankelijk bereid waren om de afstekers van vuurwerk hun pleziertje te gunnen. Maar daardoor nam het aantal vuurwerkafstekers toe. Doordat anderen ook dat pleziertje wilden. Maar ook doordat het belang van dat morele grondprincipe van het anderen geen leed of schade toebrengen minder manifest werd. Mensen zijn nu eenmaal geen morele automaten. Als er aanwijzingen zijn dat een morele overtreding getolereerd wordt, dan is het gemakkelijker om hem te begaan. Ook al doordat dit alles zich afspeelt in dat onpersoonlijke, anonieme domein.
Een tweede complicerende factor is die van de schaalgrootte. Al die negatieve effecten van vuurwerk afsteken treden op doordat het zo massaal gebeurt. Doordat het al uit de hand is gelopen. Dan geldt voor iedereen afzonderlijk dat de eigen bijdrage tot die negatieve effecten maar zeer gering is. Iedereen ziet de bijdrage van zijn vuurwerk tot de totale schade en ellende als verwaarloosbaar. Sociaalwetenschappelijk staat dat bekend als het publieke goed dilemma: niemand wil die schade en ellende, maar die is wel de uitkomst van de optelsom van alle individuele gedragingen. Onze moraal "dient" nu juist om die sociaal inferieure uitkomst zo veel mogelijk te voorkomen.
En zo dringt zich het inzicht op dat het probleem van het uit de hand gelopen vuurwerk afsteken staat voor het algemenere probleem van de altijd onvolkomen werking van de moraal in het grootschalige, onpersoonlijke sociale domein. En dus ook in het domein van de democratie. Want het is niet toevallig dat het in de Tweede Kamer (op de SP na) vooral de linkse partijen waren die het landelijk vuurwerkverbod ondersteunden en dat de rechtse partijen, PVV, BBB, FvD en JA21, tegen stemden. Dat komt ermee overeen dat de stemmers op de Partij voor de Dieren, GroenLinks/PvdA en Volt het meest voor een verbod zijn en de stemmers op Forum voor Democratie, PVV, BBB en JA21 het vaakst tegen.
In die zin is het uit de hand gelopen probleem van het vuurwerk afsteken te vergelijken met het uit de hand gelopen probleem van het rechts-extremisme in de politiek. De schade en ellende van het vuurwerk tijdens de jaarwisseling moest, na aanvankelijke tolerantie en "normalisering", uiteindelijk ingedamd worden door een landelijk vuurwerkverbod. Zo zal ook de schade en ellende van het uit de hand gelopen rechts-extremisme, na de huidige tolerantie en "normalisering", misschien ook een keer door een verbod op rechts-extremistische politiek partijen moeten worden ingedamd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten