dinsdag 29 juni 2021

Onze moraal is er om onderlinge horizontale relaties te promoten en het ontstaan van verticale relaties tegen te gaan

De menselijke moraal, de aard en werking van onze morele intuïties, was lang geen erkend onderwerp van sociaalwetenschappelijk onderzoek. Dat zal eraan liggen dat het bij die intuïties om emoties gaat en in de psychologie was alles wat zich in de menselijke geest afspeelt lang een taboe om je mee bezig te houden. Voorlopers die dat wel deden, Charles Darwin (1809 - 1882) en William James (1842 - 1910), werden lang genegeerd.

Maar dat is de laatste tientallen jaren snel aan het veranderen. De moraal wordt wetenschappelijk onderzocht. Denk aan het werk van bioloog Frans de Waal, in het bijzonder aan zijn De aap en de filosoof. Hoe de moraal is ontstaan (2007) en De bonobo en de tien geboden. Moraal is ouder dan de mens (2013).

Maar er is ook de Moral Foundations Theory (MFT) van Jonathan Haidt en anderen, een onderzoekslijn die als ik het goed heb in 2004 begon met Intuitive ethics: how innately prepared intuitions generate culturally variable virtues van Haidt en Craig Joseph. Die MFT is op dit blog al enkele keren langsgekomen. Zoals in Wat is het echte onderscheid tussen de progressief/linkse en de conservatief/rechtse morele intuïties?, waaruit ik citeer:

Volgens de Moral Foundations Theory (MFT) van Jonathan Haidt en anderen kun je in het menselijke morele spectrum zes morele intuïties onderscheiden, die elk met twee tegenstellingen van "goed" tegenover "kwaad" kunnen worden gekarakteriseerd:
    • zorgen / leed toebrengen
    • rechtvaardig zijn / anderen bedriegen
    • vrijheid van anderen respecteren / anderen overheersen
    • loyaal zijn / anderen verraden
    • gezag aanvaarden / gezag ondermijnen
    • heiligheid respecteren / heiligheid onteren
Ik noemde al eerder als bezwaar tegen dat ongedifferentieerde rijtje van zes dat het onderscheid tussen de morele gemeenschapsintuïties ( de eerste vier) en de emoties van de statushiërarchie (de laatste twee) wordt genegeerd. Er ontbreekt een onderliggende theorie. Terwijl de Dual Mode-theorie juist een onderbouwing verschaft voor dat onderscheid tussen het gemeenschapspatroon (de eerste vier) en het statuscompetitiepatroon (de laatste twee). Lees voor die DM-theorie en de onderbouwing ervan Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Daarin verwijs ik ook naar de studie Replacing the Moral Foundations: An Evolutionary-Coalitional Theory of Liberal-Conservative Differences uit 2017, waarin Jeffrey S. Sinn en Matthew W. Hayes (2017) tot de conclusie komen dat er twee aan elkaar tegengestelde “pakketten” van intuïties zijn aan te wijzen: het pakket van Gezag, Ingroup en Zuiverheid, dat wijst op een autoritair motief, en een pakket van Geen kwaad doen en Fairness, dat wijst op een universalistisch motief. Het eerste pakket komt ruwweg overeen met het statuscompetitiepatroon, ook blijkend uit de samenhang met de Sociale Dominantie Oriëntatie, en het tweede pakket met het gemeenschapspatroon.

Het sterke punt van dat onderscheid tussen de gemeenschapsintuïties en de statuscompetitie-intuïties is dat het inzicht geeft in de oorsprong van onze moraal. Die morele gemeenschapsintuïties zijn namelijk in de menselijke evolutie ontstaan om precies de statuscompetitie-intuïties te onderdrukken. En dat was nodig om het samenwerken en delen, dat nodig was om als jagers-verzamelaars te overleven, mogelijk te maken. Zie Over de oorsprong van de moraal en volg daarin de link naar de powerpoint.
Die oorsprong maakt ook duidelijk dat het bij de gemeenschapsintuïties gaat om horizontale relaties en bij de statuscompetitie-intuïties om verticale relaties tussen mensen. Voor samenwerking en delen is onderlinge gelijkheid noodzakelijk. Zorg voor elkaar. Iedereen telt mee. Terwijl het bij de statuscompetitie en -hiërarchie juist gaat om het rechtvaardigen van ongelijkheid. Aanvaard het gezag en respecteer de heiligheid van de boven je gestelden. Berust in je ondergeschikte positie.

Anders gezegd: onze moraal is er om onze onderlinge horizontale relaties te promoten en het ontstaan van verticale relaties tegen te gaan.

Een en ander komt overeen met de inzichten van de Theory of Dyadic Morality (TDM), die inhoudt dat onze moraal draait om het afkeuren van het toebrengen van leed, van het iemand beschadigen, kwetsen of benadelen. Voor samenwerken en delen is het nodig dat je er op kunt rekenen dat anderen jou goedgezind zijn, er niet op uit zijn om van jou te profiteren. Die TDM werd ontwikkeld door Kurt Gray en anderen en eerlijk gezegd was het bestaan ervan mij tot voor kort ontgaan. Een vroege studie is The Unifying Moral Dyad: Liberals and Conservatives Share the Same Harm-Based Moral Template uit 2015 van Chelsea Schein and Kurt Gray.

En ook die studie is een kritiek op de Moral Foundations Theory van Jonathan Haidt. In het bijzonder gaat het dan om de toepassing daarvan op het verschil in de morele intuïties van politiek-progressieven en politiek-conservatieven. Haidt denkt te hebben aangetoond dat de links-progressieven alleen  de eerste drie morele intuïties kennen (geen leed toebrengen, rechtvaardigheid en vrijheid van anderen respecteren), terwijl de rechts-conservatieven daarnaast ook de andere intuïties omarmen. Waarop hij de stelling baseert dat de links-progressieven geen begrip kunnen opbrengen voor de rechts-conservatieven terwijl dat andersom wel het geval is. Links zou in zijn opvatting meer moeite moeten doen om rechts te begrijpen, maar is daartoe niet in staat omdat ze niet alle morele intuïties "kennen".

Daarop kwam dus al die kritiek van Sinn en Hayes, die erop neerkomt dat de tegenstelling tussen links-progressief en rechts-conservatief er een is tussen de morele gemeenschapsintuïties en de intuïties van de statuscompetitie en de statushiërarchie. En dat is een echte tegenstelling, die van morele intuïties tegenover het ontbreken van de moraal in het statuscompetitiepatroon.

Daarmee komt overeen het inzicht van de TDM van Gray en anderen dat de kern van de menselijke moraal bestaat uit het afkeuren van het toebrengen van leed. Morele afkeuring slaat altijd op het gedrag van iemand (de dader) die willens en wetens leed of schade toebrengt aan een andere persoon (het slachtoffer). Dat willens en wetens is essentieel, evenals de negatieve ervaring (leed) van het slachtoffer. Dat is het sjabloon waar alle morele oordelen van zijn afgeleid, zowel die van links-progressieven als die van rechts-conservatieven.

Verschillen ontstaan in de percepties van wat leed of schade is en wie dader en slachtoffer kan zijn. En die percepties kunnen sterk uiteenlopen. Als je gelooft dat de geest van voorouders blijft voortbestaan, dan kun je het moreel afkeuren dat bepaalde rituelen die bedoeld zijn om voorouders te eren, niet worden uitgevoerd. Als je in een God gelooft, dan vind je het een morele kwestie dat zijn heiligheid geëerd wordt. Je mag de geest van je voorouders of God geen leed toebrengen. Dan kan hoe je je kleedt voor de kerkgang een morele kwestie worden. 

Natuurlijk is wat leed of schade is, ook altijd een feitelijke kwestie. Maar als mensen morele oordelen vellen, laten ze zich vaak leiden door hun eigen subjectieve percepties of door waar ze in geloven. Schein en Gray daarover:

The subjectivity of harm is perhaps revealed best in modern political discourse, such as when one person sees gay marriage as an expression of love, and another sees the destruction of families, souls, and the minds of children (Adam, 2003; Anderson, 2013; Comer, 2012). Compared with liberals, conservatives are more likely to be religious and nationalistic (Layman, 2001), explaining in part why they might see both souls and America as vulnerable to harm (Haidt, 2012). Political disagreements about harm also appear in moral debates about transgender bathroom use (Carcaño v. McCrory, 2016), masturbation (Laqueur, 2004), and pornography, which the Republican National Committee has labeled “a public health crisis” (Peters, 2016). One might argue that one side of each debate is wrong, and that there is an objective fact about harm, such that pornography either causes harm or not. However, we suggest that claims of “objective” harm are misplaced, at least as they concern moral psychology.

Natuurlijk kunnen zulke verschillen in percepties door objectieve waarheden worden opgelost. Maar ze kunnen ook hardnekkig zijn, zeker in het post truth-tijdperk waarin we ons nu lijken te bevinden.

Het punt is dat de menselijke moraal bestaat uit de horizontale, morele gemeenschapsintuïties, van iedereen telt mee en dus van het verbod op anderen leed toebrengen. En dat verschillen in morele oordelen, zoals die tussen links-progressieven en rechts-conservatieven, eruit voortkomen dat percepties van wat leed is en wie slachtoffer kan zijn, kunnen verschillen.

En daaraan tegengesteld, zijn er de verticale intuïties van het statuscompetitiepatroon, van ongelijkheid, gezag, overheersing, onderdrukking en berusting en onderdanigheid.

Geen opmerkingen: