De Duitse psychiater Andreas Meyer-Lindenberg schrijft in Der Spiegel over zijn onderzoek naar de negatieve effecten van leven in de stad waar ik in dit bericht naar linkte. Zie het bericht hieronder. Stadsbewoners in Duitsland hebben een veertig procent grotere kans op depressies en een twintig procent grotere kans op angststoornissen. En volgens de Nederlandse onderzoekers Lydia Krabbendam en Jim van Os is het risico op schizofrenie bij mensen die in de stad zijn opgegroeid minstens twee keer zo groot als bij mensen die op het platteland zijn opgegroeid. Als we allemaal op het platteland zouden wonen, waren onze geestelijke gezondheidsproblemen, en de kosten daarvan, aanzienlijk geringer.
Het is niet zo dat deze verschillen ontstaan doordat mensen met deze psychische problemen meer naar de stad trekken. De oorzaak lijkt echt te liggen in de aard van de stedelijke omgeving. Zoals ik in dat vorige bericht meldde, zijn er aanwijzingen dat het stadsleven en het opgegroeid zijn in de stad een negatieve invloed heeft op het vermogen om met sociale stress om te gaan, in het bijzonder met zogenaamde evaluatieve stress. Het lijkt er op dat stedelingen meer bezig zijn met het niet willen falen in de ogen van anderen. Dus met het voortdurend proberen eigen zwakheden te verbergen. Hun sociale leven staat meer in het teken van statuscompetitie en dat is een bron van stress.
Het mooie is nu dat Meyer-Lindenberg in dat artikel in Der Spiegel er op wijst dat de omvang van het vriendennetwerk een beschermende factor kan zijn. Stadsbewoners die goed omgeven zijn door een netwerk van persoonlijke relaties zijn minder kwetsbaar dan meer sociaal geïsoleerde stadsbewoners. En dat wijst dus op de grotere sociale fragmentering in de stad in vergelijking met het platteland als oorzaak voor die grotere kans op mentale stoornissen.
Gemiddeld genomen zijn stadsbewoners inderdaad meer sociaal geïsoleerd dan plattelandsbewoners. Misschien niet in de zin dat ze minder sociale contacten hebben, maar wel in de zin dat de contacten die ze hebben meer draaien rond het "voor wat hoort wat" principe. Volgens dit onderzoek lijken de contacten van stadsbewoners zakelijker te zijn. En dat zou heel goed met meer evaluatieve stress kunnen samenhangen. Het is in de stad minder zo dat mensen "er gewoon voor elkaar zijn", waardoor de geborgenheid van de gemeenschap die mensen nodig hebben, er minder aanwezig is.
Dit verwijst natuurlijk naar twee van die acht leefstijlveranderingen die volgens dit bericht de kans op fysieke en psychische kwalen verkleinen: het vergroten van het netwerk van persoonlijke relaties en het meer gericht zijn op iets doen voor anderen.
En als je dat verband met die leefstijlveranderingen toch legt, kun je er ook aan denken dat stadsmensen minder tijd doorbrengen in de natuur. En dat is ook een risicofactor.
Dit alles pleit er sterk voor om:
1. de stad fysiek en bestuurlijk meer zo in te richten dat mensen elkaar gemakkelijker leren kennen en gemakkelijker persoonlijke relaties aangaan (dus bijvoorbeeld meer ontmoetingsplekken, meer zelfbestuur van buurten en meer menging van wonen en werken),
2. dichte bebouwing meer af te wisselen met natuurgebieden en er in het algemeen voor te zorgen dat stadsbewoners zich altijd op zo kort mogelijke afstand van natuur bevinden.
Maatregelen als deze winnen behoorlijk aan urgentie als je bedenkt dat wereldwijd al meer dan de helft van de wereldbevolking in steden woont en dat dat tegen 2050 tot twee derde zal zijn gestegen.
Update. Zie nu ook Meer over de voor- en nadelen.
Update. Zie nu ook Meer over de voor- en nadelen.
'via Blog this'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten