dinsdag 19 juli 2022

De strijd om de democratie houdt nooit op (3) - Alles bij elkaar genomen zie je dat democratieën beter presteren op algemeen wenselijke uitkomsten voor de bevolking dan niet-democratieën.

Klopt het dat de democratie voor de bevolking naar resultaten beter uitpakt dan de autocratie, de staat dus waarin een alleenheerser of een groep machthebbers (een plutocratie) het voor het zeggen heeft? De democratie valt natuurlijk om zichzelf positief te waarderen, omdat iedereen meetelt (algemeen kiesrecht) en burgerrechten heeft (zoals vrijheid van meningsuiting en van vergadering). Maar levert de democratie ook? Zijn mensen beter af in een democratie?

In het vorige bericht betoogde ik dat zulks wel valt te verwachten, omdat de heersers in een autocratie onvermijdelijk gedreven worden door hun machtsstreven, dus door het statuscompetitiepatroon. De eerste motivatie is om te overheersen en te onderdrukken, niet om het belang van de bevolking te dienen. Dat laatste zal alleen dan een rol spelen als het zou kunnen helpen om aan de macht te blijven. Maar dat is niet meer dan een middel om dat eerste doel, de macht, te dienen. Als het ook gaat met onderdrukking, zal daar zonder scrupules of zelfs bij voorkeur voor worden gekozen. En dat zal dus naar verwachting voor de bevolking slechter uitpakken, dan in een democratie. Waarin iedereen meebeslist en leiders kunnen worden weggestemd.

In de pas verschenen studie Does Democracy Matter? toetsen de onderzoekers of die verwachting klopt. Ze gingen op zoek naar vanaf 2000 in wetenschappelijke tijdschriften verschenen studies, waarin democratische en niet-democratische landen werden vergeleken. Dat bleken 607 studies te zijn, waarin ze in totaal 30 "effecten van democratie" aantroffen, met 212 indicatoren en 1181 statistische analyses. Het ging in totaal om gegevens van 115 landen en van 27 verschillende jaren.

Het blijkt dan dat democratische landen significant hoger scoren dan niet-democratische op:

  • mensenrechten (physical integrity index, civil liberties index)), 
  • transparantie (openbaarheid van informatie), 
  • afwezigheid van corruptie (corruption perception index), 
  • gezondheid en "human development" (levensverwachting, kindersterfte, overheidsuitgaven gezondheidszorg, tevredenheid met het leven), 
  • internationale handel, 
  • technologische innovatie (patenten, internet), 
  • kwaliteit van bestuur (good governance index), 
  • onderwijs (overheidsuitgaven, bereikte opleidingsniveaus), 
  • rechtspraak en criminaliteit, 
  • milieubeleid en 
  • economische groei. 

Mindere sterke effecten zijn er op monetair beleid (waarde van de munt), overheidsuitgaven (kredietwaardigheid), infrastructuur en industrie (kwaliteit van wegen, water, elektriciteitsnet, bedrijfsongevallen), investeringen (als proportie van het BNP) en inkomensherverdeling (sociale zekerheid). Opvallend is dat er nauwelijks een effect werd gevonden van democratie op de inkomensongelijkheid.

Alles bij elkaar genomen zie je dat democratieën beter presteren op algemeen wenselijke uitkomsten voor de bevolking dan niet-democratieën. Ook in de eenentwintigste eeuw zijn onze oeroude morele gemeenschapsintuïties een goed leidraad voor de vormgeving van de nationale staat. Als we iedereen laten meetellen, bereiken we voor iedereen betere resultaten dan wanneer de nationale staat als een statushiërarchie vorm heeft gekregen. De democratie is een poging om het gemeenschapsevenwicht dichterbij te brengen en we zien dat die poging behoorlijk goed slaagt.

Het is dus nogal wat waard om de democratie te verdedigen tegen degenen die gegrepen zijn door het evenzeer menselijke gedragspatroon van de statuscompetitie. Waarin machtsuitoefening, onderdrukking en overheersing worden nagestreefd, niet als middel, maar als doel op zich.

Geen opmerkingen: