De democratie is de hedendaagse institutionele vormgeving van onze oeroude morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee.
Als dat zo is, dan hebben we er onvermijdelijk mee te maken dat er in de menselijke sociale natuur ook het statuscompetitiepatroon bestaat. Onze gemeenschapsmoraal is er juist omdat hij ons er van moet weerhouden om in dat statuscompetitiepatroon terecht te komen. Om de verleidingen van de machtsuitoefening en het overheersen en onderdrukken van anderen het hoofd te bieden. Zolang de mensheid bestaat, is er de strijd tussen die twee, de strijd die we in onze taal en in onze religies kennen als die tussen goed en kwaad.
Daaruit volgt, wederom onvermijdelijk, dat de strijd om de democratie nooit ophoudt. Hier het vorige bericht. Maar daaruit volgt eveneens dat die strijd een grote morele lading heeft. Het gaat niet om zomaar iets, maar om het moreel goede (de democratie) tegenover het moreel kwade (de autocratie, de onderdrukking en de overheersing).
Dat laatste kwam al, zij het zijdelings, aan de orde in Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen. Daarin ging het over Stelling 3 van de Dual Mode - theorie die inhoudt dat het gemeenschapsevenwicht waarin iedereen zijn of haar morele gemeenschapsintuïties volgt, niet alleen naar welzijn, maar ook in moreel opzicht, te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht, waarin iedereen is bezweken voor de verleiding tot statuscompetitie. En waarin allerlei aanwijzingen werden opgesomd voor de positieve welzijnseffecten van de democratie voor de bevolking. En in het vorige bericht ging het over een recente studie waarin onderzoek naar die positieve effecten van democratie wordt samengevat.
Dat alles doet de gedachte postvatten dat successen in de strijd voor democratie en dus voor de positieve welzijnseffecten van democratie gezien kunnen worden als morele vooruitgang. En nederlagen in die strijd als morele achteruitgang.
Precies in die richting gaat het pleidooi van Jeremy Evans om de toename van het welzijn van de bevolking te gebruiken als indicator voor morele vooruitgang. Hij deed dat in A Working Definition of Moral Progress, dat in 2017 verscheen in het tijdschrift Ethical Theory and Moral Practice.
Evans bespreekt daarin de drie verschillende manieren waarop in het wetenschappelijk onderzoek het welzijn van de bevolking wordt opgevat en gemeten. In twee van die manieren gaat het om het subjectieve welzijn, in het ene geval gemeten als positieve en negatieve gevoelens gedurende een dag of achteraf gerapporteerd en in het andere geval om globale beoordelingen, zoals de mate van tevredenheid met het leven. En als derde manier is er de meer objectieve, "eudamonische" benadering waarin wordt nagegaan in hoeverre het leven van mensen tegemoetkomt aan hun fundamentele behoeften. In onderzoek zijn die drie benaderingen ook gecombineerd. In dat verband verwijst Evans naar het werk van Felicia Huppert, die "floreren en gedijen" als welvaartsbegrip en - maat ontwikkelde. Zie eerder ook het bericht Hoe is het om te floreren en goed te gedijen? En hoeveel mensen floreren/gedijen? op dit blog.
Evans maakt vervolgens met verwijzingen naar onderzoek aannemelijk dat een toename van welzijn op die manier gemeten consistent samengaat met meer onderling vertrouwen, meer onderlinge samenwerking en meer onderlinge hulpverlening. Dat verband kenden we al. Want het komt overeen met het inzicht dat mensen meer gemeenschapsgedrag vertonen als ze zich sociaal veilig voelen en sociale veiligheid gaat gepaard met, of is zelfs de belangrijkste voorwaarde voor, welzijn.
En dan komt tenslotte de link met de institutionele voorwaarden voor dat welzijn, die meer blijken te bestaan in landen met meer sociale zekerheid en mogelijkheden tot persoonlijke autonomie, zoals in democratische verzorgingsstaten. Kortom, in dat soort landen is de morele vooruitgang het verst voortgeschreden. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten