De strijd om de democratie kan bestudeerd worden als een maatschappelijke en politieke uitingsvorm van de innerlijke tegenstrijdigheid van de menselijke sociale natuur, zoals vervat in de drie stellingen van de Dual Mode-theorie. (Hier het vorige bericht.)
De democratische rechtsstaat is een duidelijke poging om de morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee vorm te geven in de instituties van de nationale staat (algemeen kiesrecht, rechtszekerheid, streven naar bestaanszekerheid voor iedereen). Die poging wordt bedreigd door het amorele, statuscompetitieve streven naar overheersing en onderdrukking, naar machtsuitoefening, dat eveneens deel uitmaakt van de menselijke sociale natuur (Stelling 1).
De strijd tussen die twee, tussen gemeenschap en statuscompetitie, is een ideeënstrijd, ideeën in de zin van wereldbeelden of vooronderstellingen), wordt aangestuurd door de mate van sociale veiligheid die mensen ervaren. En die sociale veiligheid komt meer tot stand, hoe meer mensen zich laten leiden door de morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee. Hoe meer dat laatste het geval is, hoe minder mensen bevreesd hoeven te zijn voor onderdrukking en overheersing. Want ze kunnen er dan op vertrouwen dat iedereen meetelt, dus ook zijzelf. Andersom, hoe meer mensen de statuscompetitie om zich heen waarnemen, hoe groter de sociale onveiligheid die ze ervaren en hoe meer ze zelf ook overgaan, of over moeten gaan, tot deelname aan de statuscompetitie. Dat laatste oftewel in de vorm van (pogingen tot) overheersing en onderdrukking van anderen (hoge status) oftewel in de vorm van het berusten in het zelf overheerst en onderdrukt worden (lage status). Sociale veiligheid of onveiligheid is dus cruciaal en die verschaffen mensen elkaar door hun gemeenschapsgedrag (sociale veiligheid) of hun statuscompetitiegedrag (sociale onveiligheid). (Stelling 2).
Het grote belang van die strijd om de democratie is er in gelegen dat de democratie staat voor het "gemeenschapsevenwicht", een sociale en maatschappelijke toestand die moreel en naar menselijk welzijn valt te prefereren boven het "statuscompetitie-evenwicht". (Stelling 3.) Die twee "evenwichten" zijn theoretische constructies, in de zin dat we ons van beide een voorstelling kunnen maken, die in de maatschappelijke werkelijkheid meer of minder benaderd kunnen worden. De strijd om de democratie gaat erom het gemeenschapsevenwicht zo goed mogelijk te benaderen. Dat blijft een strijd zolang het statuscompetitiepatroon onderdeel is van de menselijke sociale natuur en dat zal voorlopig nog wel het geval zijn.
Welke inzichten komen naar boven als we met deze drie stellingen in ons hoofd nadenken over de strijd om de democratie? Op die vraag probeer ik in dit en volgende berichten een antwoord te geven.
Een eerste inzicht is dat het niet gaat om een strijd tussen alternatieve staatsvormen die hetzelfde doel proberen te bereiken. Je komt dat idee wel eens tegen, zoals in betogen dat de autocratie of de dictatuur het voordeel zou hebben dat er sneller, efficiënter en succesvoller gereageerd zou kunnen worden op nieuwe uitdagingen. Moeizame en tijdrovende overleggen en compromissen kunnen immers worden vermeden.
Iets van dat idee klonk door in de woorden van de Amerikaanse president Biden, toen hij verklaarde dat de landen van de G7 zouden bewijzen dat
a lot of autocracies that are counting on them being able to move more rapidly and successfully in an ever-complicated world than democracies can
het bij het verkeerde eind hebben. Zie het bericht Bij de democratie en de autocratie gaat het niet om alternatieve wegen om hetzelfde doel te bereiken.
Dat veronderstelde dat er aan de alleenheerschappij aantrekkelijk zou kunnen zijn dat er sneller en beter beleid tot stand komt. En dat de democratie zich daartegenover zou moeten bewijzen.
Maar een alleenheerschappij is er nooit op uit om het voor de bevolking beste beleid te voeren. Als de alleenheerser dat zou willen, dan zou hij meteen de democratie invoeren, want dan zou hij immers de overtuiging hebben dat iedereen behoort mee te tellen.
Zolang de alleenheerser dat niet doet, staat hij aan de top van de statushiërarchie en is het zijn enige motivatie om die positie te verdedigen en te blijven bekleden. Om het genot van het kunnen overheersen en onderdrukken, van het uitoefenen van macht over anderen. Daar is alles mee gezegd. Er is geen verder weg gelegen doel en al helemaal geen doel dat met het welzijn van anderen te maken heeft. Zo zit nu eenmaal dat statuscompetitiepatroon dat hem doet handelen, in elkaar.
Vandaar dat die alleenheersers, of zij die alleenheerschappij nastreven, nooit in hun nederlaag kunnen berusten. Vandaar het gedrag van Hitler. Van Donald Trump. Van Boris Johnson. En het gedrag dat we van Vladimir Poetin kunnen verwachten als zijn nederlaag in zicht komt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten