maandag 22 augustus 2022

Een sociaalwetenschappelijk zicht op hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting - 3. De bereidheid tot verzet was waarschijnlijk veel groter, maar een belangrijke voorwaarde, genoeg vertrouwen in de bereidheid van anderen, ontbrak

Nog lang na de Tweede Wereldoorlog, en na de Holocaust van het Hitlerbewind, leek het vanzelfsprekend dat bedreigingen van de democratie vanuit rechts-extremistische hoek tot het verleden zouden behoren. De gedachte was dat de mensheid belangrijke lessen had geleerd.

Maar het eerste kwart van de eenentwintigste eeuw leert ons hoe naïef die hoop was. Het statuscompetitieve, rechts-extremistische wereldbeeld is weer helemaal terug en is in tal van landen een groot gevaar voor de democratie. De actuele vraag is of de verdediging van de democratie op tijd zal komen. Of dat we eerst weer een periode moeten doormaken waarin de kwade kant van de menselijke sociale natuur ruim baan krijgt. Met daarbij meteen de vraag of de door ons veroorzaakte klimaatverandering ons daarvoor wel voldoende tijd zal gunnen.

Wat kunnen we in dat verband van de gebeurtenissen uit het verleden leren? Zoals van de gebeurtenissen in het door het extreemrechtse Hitlerbewind bezette Nederland van 1940 tot 1945. Waardoor was het verzet van Nederlanders tegen die bezetting en onderdrukking niet veel massaler? Was er een massaler verzet mogelijk geweest? Zie hier het vorige bericht, waarin het ging over de mislukte Februaristaking. En over de vergelijking met Denemarken in dezelfde periode, waar een collectieve actie ontstond die zeer succesvol Joodse landgenoten redde. Terwijl de Nederlanders daarbij vergeleken sterk tekortschoten.

In de sociale wetenschap is een bepaalde benadering van zo'n probleem van collectieve actie gangbaar, namelijk die van de door het economisch denken geïnspireerde rationele keuzetheorie. Aanhangers van die theorie, als ze nog bestaan, vatten problemen van collectieve actie op als meerpersoonsgevangenendilemma's, dat wil zeggen als sociale situaties waarin het weliswaar voor iedereen beter zou zijn om met zijn allen bij te dragen aan de collectieve actie, maar waarin het voor iedereen individueel beter is om dat niet te doen. Zie voor uitleg de wikipediapagina. De voorspelling van de rationele keuzetheorie is dan ook dat in zulk soort sociale situaties collectieve actie niet tot stand komt. Nederland in 1940-1945 zou dus dichter in de buurt komen van die voorspelling dan Denemarken in 1940-1945.

Over de waarde van die rationele keuzebenadering ontstonden al snel twijfels. Op dit blog stond ik in 2012 stil bij het in 1970 verschenen artikel Social interaction basis of cooperators' and competitors' beliefs about others van de sociaal-psychologen H.H. Kelley en A.J. Stahelski. Zie het bericht Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (2): samenwerking, competitie en het gedrag van anderen

Uit dat onderzoek bleek dat een grote groep mensen in een situatie van collectieve actie erop uit is om met anderen samen te werken. Maar tegelijk met de mogelijkheid rekening houdt dat er anderen kunnen zijn die daar niet op uit zijn. Afhankelijk van hun inschatting of waarneming hoeveel anderen ook op samenwerking uit zijn, zullen ze er voor kiezen om samen te werken. Hoe meer anderen samenwerken, hoe groter hun bereidheid om dat ook te doen. Hoe minder, hoe kleiner hun bereidheid. 

Daarnaast was er een kleinere groep die ervan uitging dat anderen nooit zullen samenwerken en die dat dus ook zelf niet deden.

Van beide groepen kun je zeggen dat ze zich gedroegen volgens Stelling 2 van de Dual Mode-theorie. Samenwerken is een vorm van gemeenschapsgedrag en volgens die stelling vertonen mensen meer gemeenschapsgedrag hoe meer anderen dat ook doen. Dat is het gedrag van de eerste, grotere, groep. Daarentegen keek de tweede, kleinere, groep met een statuscompetitieve blik naar de sociale wereld, waardoor ze ook zelf kozen voor competitie in plaats van samenwerking. Geheel in overeenstemming met Stelling 2. Zoals ik in dat bericht uit 2012 al opmerkte, luidde dat artikel van Kelley en Stahelski indertijd voor mij het einde van de rationele keuzetheorie in. Waar vele jaren later de Dual Mode-theorie voor in de plaats kwam.

Toegepast op de situatie waarin Nederlanders zich bevonden gedurende de Duitse bezetting van 1940-1945, kun je dus als verklaring voor het beperkte karakter van het verzet aanvoeren dat misschien veel meer Nederlanders tot verzet bereid waren, maar er te weinig op vertrouwden dat anderen dat ook waren. Ze kregen te weinig signalen van die bereidheid. Bedenk wederom dat er geen internet en sociale media waren. Alle informatie moest komen van horen zeggen. En er was niet meer, zoals in Denemarken wel, een nog enigszins onafhankelijke overheid die zich tot woordvoerder van die grote bereidheid kon opwerpen.

Dus mislukte de Februaristaking. Dus was er geen massale opstand tegen de Jodenvervolging. Dus ging voor de niet-Joodse Nederlanders het gewone leven door terwijl hun Joodse landgenoten zich moesten laten registreren en de door henzelf betaalde en door een Nederlandse fabriek vervaardigde Jodenster moesten dragen. En stapsgewijs van het publieke leven werden uitgesloten. En uiteindelijk per trein, met Nederlands personeel, naar Westerbork en verder werden afgevoerd.

Dat kon allemaal gebeuren. Driekwart van de Nederlandse Joden werd door het Hitler-bewind vermoord. Door het ontbreken van massaal verzet, werd de Holocaust helaas maar weinig in de weg gelegd. 

Nogmaals, natuurlijk met erkenning van en waardering voor wat er wel aan verzet was. Maar navrant is het wel dat de bereidheid tot verzet waarschijnlijk veel groter was, maar dat een belangrijke voorwaarde daar voor, genoeg vertrouwen in de bereidheid van anderen, ontbrak. Wordt vervolgd. Hier het vervolg.

Geen opmerkingen: