vrijdag 26 mei 2023

Het SCP analyseert de verdeling van het maatschappelijk onbehagen. Maar nog belangrijker is de omvang ervan. En over Herman Tjeenk Willink

In het rapport Somber over de samenleving? Een studie naar verschillen in maatschappelijk onbehagen in Nederland van het Sociaal en Cultureel Planbureau kom je in het inleidende hoofdstuk dit plaatje tegen.

Je ziet dat sinds 2008, toen deze vraag voor het eerst gesteld werd, gemiddeld tegen de 60 procent van de Nederlanders van oordeel is dat het in het algemeen met ons land de verkeerde kant op gaat. 

Je zou denken dat het in een democratie op den duur niet goed kan gaan als een ruime meerderheid van de burgers langdurig vindt dat het met het land niet de goede kant opgaat. Want de democratie is er voor bedoeld om de morele gemeenschapsintuïtie van het iedereen-telt-mee vorm te geven. En als die bedoeling zou worden verwerkelijkt, dan zou je verwachten dat een ruime meerderheid vindt dat het de goede kant op gaat. Als dat over vele jaren heen niet het geval is, dan is er reden om je zorgen te maken over het voortbestaan van de democratie.

Als burgers vinden dat het de verkeerde kant op gaat, dan zou dat er aan kunnen liggen dat ze ontevreden zijn over het beleid dat de overheid voert. Dat kunnen ze natuurlijk laten merken bij verkiezingen. Maar dat heeft maar beperkt resultaat, want sinds 2012 komt, volgens het CBS.  het percentage dat vertrouwen heeft in de Tweede Kamer slechts één jaar net boven de 50 procent, met een gemiddelde van 39,2 procent. Als de democratie goed zou werken, dan kan dat eigenlijk niet.

Je zou verwachten dat deze zorgwekkende cijfers voor het Sociaal en Cultureel Planbureau aanleiding zou zijn om zich te verdiepen in de oorzaken ervan. Wat kan er aan de hand zijn dat het overheidsbeleid zo langdurig een ruime meerderheid van de burgers teleurstelt? Dat die ruime meerderheid de volksvertegenwoordiging niet vertrouwt? Dat lijken belangrijke en urgente vragen.

Maar in dit rapport gaat het SCP juist daar niet op in. Dat plaatje in het inleidende hoofdstuk laat niet een alarmbel afgaan. Nee, de vraag naar hoe het "maatschappelijk onbehagen" over de bevolking verdeeld is, staat verder centraal. Verdeeld naar "ideologisch profiel", naar "individuele hulpbronnen en percepties van de eigen positie" en naar "geografische verschillen". Waarbij dat maatschappelijke onbehagen breder wordt opgevat dan alleen dat "het de verkeerde kant opgaat".

Natuurlijk is al die informatie over de verdeling van dat onbehagen interessant en belangwekkend. Maar tegelijk krijg je toch het vervelende gevoel dat je door al die bomen niet meer zo goed het bos ziet: de verontrustend grote omvang ervan. 

Stel dat het SCP zich over het bos had gebogen. En op zoek was gegaan naar mogelijke verklaringen voor de langdurig grote omvang van het onbehagen. Dan was daar vast en zeker een betoog uitgekomen dat Nederlandse politici, zoals politici in veel andere landen, al bijna een halve eeuw in de ban zijn van de neoliberale marktvuistregel. De vuistregel (ideologie) dat niet de overheid, maar de markt, de bron is van maatschappelijke welvaart. En dat de overheid dus niet veel goeds kan doen. 

En in die vuistregel staat niet het iedereen-telt-mee voorop, maar integendeel het ieder-voor-zich. Met een mistroostig mensbeeld waarin mensen moeten worden geprikkeld om zich in te spannen en waarin dus het bestaan onzeker dient te zijn. Waarin burgers als potentiële profiteurs altijd gewantrouwd dienen te worden. Waarin het sociale vangnet vooral niet te genereus mag zijn. Waarin iedereen vooral moet leren om voor zichzelf op te komen.  En als dat niet zo goed lukt, mensen dat vooral zichzelf moeten aanrekenen. En waarin politici dus met de nodige afstandelijkheid de rol van de overheid dienen in te vullen. Waarin burgers vooral de boodschap moeten krijgen dat ze niet teveel van de overheid moeten verwachten. Ieder voor zich.

Kortom, het SCP had dan een rapport geschreven dat in grote lijnen overeenkomt met wat Herman Tjeenk Willink al jaren betoogt en nog eens verwoordde in het Buitenhof-interview van zondag 21 mei. Bij hem gaat het ook over die marktvuistregel, maar dan als het "gemeenschappelijke ijkpunt van economische groei via de private sector als criterium voor succesvol overheidsbeleid". "Dat blijkt niet te werken op de lange duur. En dus hebben we een ander gemeenschappelijk ijkpunt nodig." 

Het ijkpunt van de democratische rechtsorde, dus van het iedereen-telt-mee. En daar kan niet de markt, maar alleen de democratische overheid invulling aan geven. Met een "inhoudelijke deskundigheid", "die we hebben laten wegvloeien. En waarom? Omdat we dachten dat we die kunnen inhuren. Dat is een misverstand." "Met alle waardering voor consultants, maar hun specialiteit is niet de kennis van democratie en recht en eisen die democratie en recht stellen aan het functioneren van de overheid."

Kijk vooral naar dat interview als je dat nog niet gedaan hebt, waarin het ook nog even over "moreel leiderschap" gaat. Omdat zulks natuurlijk ontbreekt als die marktvuistregel voorop staat.

Tenslotte, als je toch even naar de informatie kijkt van het CPB over die verdeling van het maatschappelijk onbehagen, zegt die dan iets over het tekortschieten van het iedereen-telt-mee van de democratische rechtsorde?

Jazeker, niet iedereen telt mee. Want:

We zien meer maatschappelijk onbehagen bij mensen met minder economische hulpbronnen,
kleinere sociale netwerken, minder communicatievaardigheden (digitale vaardigheden en

beheersing van de Engelse taal) en minder cultureel elitaire voorkeuren en gedragingen.

Ook mensen met een slechtere ervaren gezondheid, mensen die alleen basisonderwijs of vmbo
hebben afgerond, mensen met minder ervaren inclusie in de samenleving en mensen met een lagere zelfplaatsing op de maatschappelijke ladder hebben meer maatschappelijk onbehagen. 

Geen opmerkingen: