dinsdag 23 mei 2023

Empirische onderbouwing van Dual Mode - theorie is het probleem niet. Nu nog het besef van sociologen dat hun vak dat realistische normatieve kader nodig heeft

In het kader van de empirische onderbouwing van de Dual-Mode theorie is de studie Egalitarianism: psychological and socio-ecological foundations van belang. Die verscheen al in 2020, maar had ik niet eerder opgemerkt. Ga terug naar Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen, eveneens uit 2020, waar ik die theorie in drie stellingen samenvat en een overzicht geef van het onderzoek dat die stellingen ondersteunt. 

Die niet eerder opgemerkte studie geeft een overzicht van onderzoek dat de eerste twee stellingen ondersteunt. Het gaat dus om:

Stelling 1. In hun sociale gedrag (d.i. gedrag ten opzichte van anderen) zijn er twee aan elkaar tegengestelde gedragspatronen waartoe mensen in staat zijn: het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon.

Stelling 2. Mensen worden bij het aanleren en uitvoeren van deze gedragspatronen sterk beïnvloed door de mate waarin ze met het ene dan wel het andere gedragspatroon in hun sociale omgeving in aanraking komen.

Wat de aanwijzingen voor Stelling 1 betreft, is er een kernpassage in het artikel die ik maar even overneem, met tussen haakjes mijn aanvullingen):

Representations and even motives concerning the principles of equality (gemeenschapspatroon) and hierarchy (statuscompetitiepatroon) emerge early in infancy, suggesting they form part of the set of innate social-cognitive mechanisms with which all humans are endowed. Preverbal infants appear egalitarian, predicting and preferring that outcomes be distributed equally in the absence of other information [5,6, 7, 8,9], and approaching equal over unequal distributors [7,8]. If one agent has previously dominated another, however, they expect third parties will distribute most resources to the more dominant agent [10] (see also Ref. [11]). Infants also use the formidability cues of body, coalition size, and previous win–lose history to predict who will dominate whom in zero-sum conflict [12, 13, 14], and those who prevail because others defer to them motivate selective affiliation behavior [15]. Although in principle egalitarian expectations need not imply altruistic sharing of personal, valuable resources (cf. [1]), systematic individual differences that functionally link the two seem to emerge in infancy: A significant majority of the infants who expect equal resource distributions also share their preferred toy with an unfamiliar experimenter, whereas most infants who expect unequal distributions keep their preferred toy to themselves [9,16,17]. Importantly, this link between egalitarianism and altruism is already parochial in nature, with children’s desire to ensure equal outcomes being limited to ingroup members, once group identity is made salient [18] (see also Ref. [19]).
 
Merk op dat het principe van gelijkheid zowel de voorkeur voor een gelijke verdeling inhoudt als de bereidheid om iets van jezelf op te offeren ten behoeve van anderen (altruïsme). Dat komt overeen met het iedereen-telt-mee als de morele intuïtie die de kern vormt van het gemeenschapspatroon. 
 
En merk op dat kinderen ook al vroeg het statuscompetitiepatroon (dominantie) herkennen. 
 
Wat de laatste zin van het citaat betreft: essentieel is hier de laatste bijzin: "once group identity is made salient". Die houdt in dat de neiging tot het bevoordelen van de eigen groep (parochialisme) optreedt als de onderzoekers heel duidelijk een keuze aanbieden tussen iemand van de eigen groep en iemand van een andere groep. Zie voor aanwijzingen dat gemeenschapsgedrag universalistisch is, en dus juist niet parochialistisch: Achter "Eigen volk eerst" gaat 'Ik eerst" schuil en natuurlijk ook het al genoemde Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen

Veel aanwijzingen dus voor Stelling 1: het onderzoek laat zien dat kinderen al heel vroeg met de bril van het gemeenschapspatroon en met de bril van het statuscompetitiepatroon naar de sociale wereld kijken en zich door de ene dan wel de andere bril in hun gedrag laten leiden.

En dat brengt ons op Stelling 2. Want de auteurs verwijzen naar onderzoek dat laat zien dat de neiging tot gedrag volgens het statuscompetitiepatroon wordt aangewakkerd als er al een statushiërarchie bestaat en de persoon een hoge statuspositie inneemt en als de eigen status of identiteit bedreigd wordt. Dat is precies wat Stelling 2 voorspelt: in een sociale omgeving met meer statuscompetitiegedrag gedragen mensen zich meer volgens het statuscompetitiepatroon. En onderzoek waarin landen worden vergeleken, wijst erop dat mensen zich in landen met minder ongelijkheid en minder bestaansonzekerheid (hogere welvaart, meer democratie, minder conflicten, minder discriminatie) meer volgens het gemeenschapspatroon gedragen. Anders gezegd, als mensen in een land leven met meer gemeenschapsgedrag dan reageren ze daarop met meer eigen gemeenschapsgedrag.
 
Kortom, er is een veelheid van aanwijzingen voor die eerste twee stellingen van de Dual Mode- theorie. Zie weer Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen voor aanwijzingen voor Stelling 3. 

Anders gezegd, de empirische onderbouwing is het probleem niet. Nu nog het besef bij sociologen dat hun vak voor verdere bloei en ontwikkeling dat realistische normatieve kader van de Dual Mode - theorie nodig heeft.

Geen opmerkingen: