Een toestand waarin een land met een oppermachtig leger jouw land binnenvalt en het centrum van een grote stad bombardeert om een snelle overgave te bewerkstelligen, zoals Duitsland deed toen het in mei 1940 Nederland onder de voet lie
p, kun je wel levensbedreigend noemen. Om te begrijpen en achteraf te verklaren hoe Nederlanders daarop reageerden, kun je teruggrijpen op sociaalwetenschappelijke inzichten in de reactiemogelijkheden van mensen op sociale dreigingen, dus op dreigingen afkomstig van anderen. Zie hier het vorige bericht.
De sociaalwetenschappelijke literatuur verwijst naar drie van die reactiemogelijkheden, die evolutionair zijn ontwikkeld en die in het functioneren van ons autonome zenuwstelsel zijn aan te wijzen: vechten, vluchten en immobilisatie. Zie het eerste bericht in deze reeks.
Dat vechten in de vorm van de verdediging door het Nederlandse leger was zoals bekend van korte duur. Als gevolg van de militaire overmacht en van de intimidatie door het bombardement op Rotterdam. Daarna was er gaandeweg de bezetting het vechten in de vorm van het ondergrondse verzet, maar we zagen al de schatting voorbijkomen dat niet meer dan zo'n vijf procent van de bevolking daaraan deelnam.
Wat de vluchtreactie betreft, er waren Nederlanders die erin slaagden om Engeland te bereiken. Maar vooral was er natuurlijk de vlucht van koningin Wilhelmina, het koninklijk huis en de ministers naar Engeland. Ze vertrokken hals over kop, zonder dat de ministers instructies achterlieten voor hun secretarissen-generaal. Rob Bakker daarover in zijn Boekhouders van de Holocaust. Nederlandse ambtenaren en de collaboratie (p. 40-46):
Ze (de secretarissen-generaal) werden in het diepe gegooid, met als enige boei de geheime Aanwijzingen, ooit opgeschreven in 1937. ("Aanwijzingen betreffende de houding, aan te nemen ... in geval van vijandelijken inval.") Daar werd op 20 mei via de BBC van minister-president D.J. de Geer nog een boodschap aan toegevoegd, overigens zonder overleg met zijn kabinet, dat het de plicht was van de administratieve instanties 'zo goed zij kunnen met de Duitse autoriteiten samen te werken en daardoor de bevolking zoveel mogelijk te helpen'. De bevolking werd gevraagd zich 'kalm en hartelijk' te gedragen. (...)
H. Colijn, viervoudig premier voor de oorlog en de belangrijkste vooroorlogse politicus, (...), meende in zijn brochure Op de grens van twee werelden die op 25 juni werd uitgegeven, dat 'Duitsland zal bestemmen welke positie Nederland na de vrede innemen zal'. Men moest accepteren deel uit te maken van een 'Nieuw Europa' onder Duitse leiding.
Nadat in de eerste twee weken van de bezetting de generaal Winkelman nog belast was met het militaire en civiele gezag, ging het officiële gezag op 29 mei over op de bezetter in de persoon van de Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete Arthur Seiss-Inquart. De secretarissen-generaal waren bij zijn installatie in de Ridderzaal aanwezig.
Seiss-Inquart had na zijn installatie aan de secretarissen-generaal gevraagd of zij bereid waren 'als goede Nederlanders' op hun post te blijven. De secretarissen-generaal vroegen en kregen toestemming van de niet meer in functie zijnde opperbevelhebber generaal Winkelman voor die toezegging aan Seiss-Inquart.
Vervolgens lees je dat de secretaris-generaal H.M. Hirschfeld de Duitsers ervan overtuigden dat ze met het College van Secretarissen-generaals konden samenwerken. Het College verklaarde zich bereid tot loyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besätzungsbehörden.
Daarbij werd de afspraak gemaakt dat een secretaris-generaal zonder strafmaatregelen zou mogen aftreden als hij zijn werk niet meer in overeenstemming zou vinden met zijn functie of geweten. Wat echter ook inhield dat hij niet tegelijk kon aanblijven en de medewerking aan een ongewenste maatregel weigeren. Van enig verzet in functie kon geen sprake zijn.
In feite schikte het hele Nederlandse ambtenarenapparaat inclusief de rechters zich in de nieuwe verhoudingen.
Seiss-Inquart had in zijn eerste verordening de bepaling opgenomen dat alle rechters, ambtenaren en leerkrachten moesten verklaren dat zij de verordeningen en andere regelingen van de Reichskommissar en van de aan hem ondergeschikte Duitse diensten stipt zouden uitvoeren en dat zij geen enkele anti-Duitse handeling zouden plegen.
Dat mocht juridisch geen eed worden genoemd, want dat zou in strijd zijn geweest met het Landoorlogreglement en dus als landverraad kunnen worden beschouwd. Daar schrok dus iedereen voor terug. Uiteindelijk werd besloten tot een "plechtige verklaring", die luidde:
'Ik verklaar hierbij plechtig dat ik, zolang ik mijn ambt waarneem, de verordeningen en andere bepalingen van de rijkscommissaris en zijn organen, naar eer en geweten zal naleven en mij zal onthouden van elke handeling gericht tegen het Duitse rijk of de Duitse weermacht.'
Ik weet het niet, het is nu meer dan tachtig jaar geleden en dus gemakkelijk om te oordelen, maar mij lijkt dit, weliswaar niet naar de vorm, maar wel materieel, gewoon een daad van landverraad.
Dat alles is natuurlijk bekend. Maar je leest het toch met enige huiver. Want in feite herkennen we hier de immobilisatiereactie, de reactie van de volledige overgave. Na de vlucht van het staatshoofd en de ministers voegde het hele ambtenarenapparaat zich zonder enige terughouding naar wat de bezetter oplegde en nog kon opleggen. Elke notie van verzet, van de vechtreactie, ontbrak.
Dat kan niet anders dan een geweldige invloed hebben gehad op de reactie van de Nederlandse bevolking. De neiging tot immobilisatie, tot het zich terugtrekken, zich neerleggen bij de nederlaag en de intimidatie van de nieuwe machthebber, zal er natuurlijk al geweest zijn. Maar die zal zowel door de vlucht van staatshoofd en regering als door de totale overgave van het ambtenarenapparaat versterkt zijn.
Daarmee werden al meteen de voorwaarden gecreëerd waaronder je inderdaad niet anders kon verwachten dat slechts zo'n vijf procent van de bevolking daadwerkelijk tot verzet, tot de vechtreactie, overging.
En dus ook de voorwaarden waaronder de bevolking toeliet of er zelfs aan meewerkte dat driekwart van de Joodse landgenoten en de Sinti en Roma door de bezetter werden afgevoerd en vermoord.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten