Gisteren was er de jaarlijkse nationale Holocaust-herdenking. Een goede aanleiding om de draad weer op te pakken over een sociaalwetenschappelijk zicht op de vraag hoe Nederlanders reageerden op de Duitse Bezetting van 1940 tot 1945. In het laatste bericht van die draad ging het erover dat de sociale onveiligheid die de Duitsers met hun inval en bezetting bij de Nederlandse bevolking teweegbracht, bij een groot deel van het volk de immobilisatiereactie moet hebben uitgelokt: Ik citeer uit dat vorige bericht:
Alles wijst erop dat die terugtrekkingsreactie onder de bevolking algemeen was. En alles wijst erop dat hij versterkt en zelfs gelegitimeerd werd door de reacties van het koningshuis en de regering, die het land ontvluchtten, en van de hoogste ambtenaren en het ambtenarenapparaat, die zich bij de bezetting en het buiten werking stellen van de parlementaire democratie neerlegden, in functie bleven en zelfs met de bezetter samenwerkten. Die onderdanigheid op het hoogste niveau moet op de rest van de bevolking grote invloed hebben gehad. Rob Bakker (Boekhouders van de Holocaust) citeert op p. 66 socioloog Cor Lammers (Vreemde overheersing. Bezetten en bezetting in sociologisch perspectief):
Zolang onze topambtenaren en topindustriëlen hun daarin voorgingen, waren in de periode 1940-1945 hun ondergeschikten en veel andere brave Nederlanders maar al te gauw geneigd op gezag van deze nationale elites aan te nemen dat het moreel verantwoord was je te houden aan Duitse verordeningen en aanwijzingen.
"Moreel verantwoord". Eigenlijk zou je je behoren te verzetten, maar nog los van de praktische haalbaarheid daarvan, kwam er van hogerhand de boodschap dat het afzien van verzet moreel viel te billijken.
Daarmee is het decor geschilderd waartegen je de reactie van verreweg de meeste Nederlanders op de Duitse maatregelen tegen hun Joodse landgenoten kunt verklaren, Zo'n (poging tot) verklaring is van groot belang, maar hoeft natuurlijk geenszins in te houden dat je die reactie ook zou kunnen billijken.
Mensen kunnen op een bedreiging ook reageren met een vecht- of een vluchtreactie. Maar na de Duitse inval overheerste de immobilisatie- of terugtrekkingsreactie. In extreme gevallen kan die gepaard gaan met een verminderd bewustzijn. Hoe vaak dat gebeurde weten we natuurlijk niet. In de meeste gevallen zullen mensen echter de behoefte hebben gehad om hun passiviteit en lijdzaamheid te rechtvaardigen.
Daarbij zal een grote rol gespeeld hebben wat mensen anderen zagen doen. Doordat er slechts een kleine minderheid van naar schatting zo'n vijf procent actief werd in het verzet, waren ook maar weinigen daarvan goed op de hoogte. De neiging tot terugtrekking moet dus versterkt zijn door de indruk dat die reactie algemeen was.
En, zoals gezegd, door de die boodschap van hogerhand. Er was geen enkele oproep tot verzet, sterker, wat er over was van het nationale bestuur, het College van Secretarissen-generaals van de ministeries, verklaarde zich publiekelijk bereid tot loyalster Zusammenarbeit mit den deutschen Besätzungsbehörden.
Achteraf gezien kun je zeggen dat daarmee het lot van de Joodse landgenoten al was bezegeld.
Over het lot van Joden in Duitsland moet onder de Nederlandse bevolking al veel bekend zijn geweest, Al in 1935 waren daar de Neurenberger Rassenwetten uitgevaardigd, die de Joden grotendeels rechteloos maakten. Er waren al de vele gewelddadige acties tegen Joden en hun bezittingen geweest, culminerend in het Schicksalsjahr 1938 (Hoofdstuk 8 in Michael Wildt, Volksgemeinschaft als Selbstermächtigung. Gewalt gegen Juden in der deutschen Provinz, 1919 - 1939). En er waren al zo'n 30.000 Joodse vluchtelingen geweest die zich aan de grens hadden gemeld.
Aanvankelijk kon nog gehoopt worden dat het in Nederland zo'n vaart niet zou lopen. De Bezetter had de Oostenrijkse jurist Friedrich Wimmer aangesteld als toezichthouder op het Nederlandse binnenlands bestuur. Die moet bij de aanvang van de bezetting tegenover de Secretarissen-generaal verklaard hebben dat "er geen Joods vraagstuk voor de Duitse bezetter in dit land bestond". Maar al snel veranderde dat omdat "de omstandigheden waren veranderd" (Rob Bakker, p. 139).
Hoe dan ook, Rob Bakker vertelt (p. 135-137) hoe al voor de eerste anti-Joodse maatregelen er Nederlanders waren die daarop vooruit liepen, die bereid waren "te werken in de geest van de Führer":
Nog voor enige officiële Duitse verordening werd geïntroduceerd kregen Joodse medewerkers van de Luchtbeschermingsdienst al te horen "dat ze niet meer hoefden te komen", In Eindhoven werd deze maatregel al van kracht op 14 mei 1940, dus zelfs nog vóór de capitulatie. De publieke omroep AVRO ontsloeg in mei 1940 alle Joodse medewerkers. (...)
Een commissie van Justitie die in juli 1940 nieuwe politie-officieren selecteerde, hield ongevraagd als richtlijn aan dat Joden voor dergelijke benoemingen niet meer in aanmerking kwamen. Dat was voordat de Duitsers het politieapparaat omvormden naar hun wensen. (...)
Een eerste café met anti-Joodse plakkaten in Den Haag stuitte nog op een veto van burgemeester en wethouders, maar na een paar maanden, te beginnen in Amsterdam, hing het overal in het land al snel vol met bordjes "Joden niet gewenst".
Dat het na de Duitse inval en de capitulatie enige tijd duurde voor er georganiseerd verzet ontstond, valt natuurlijk goed te begrijpen. Maar dat er al vrijwel meteen door sommigen op anti-Joodse maatregelen werd vooruitgelopen, dat gaat zelfs verder dan lijdzaamheid.
En dat beloofde natuurlijk niet veel goeds. Wordt vervolgd. Hier het vervolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten