Het bos dat door de bomen van de dagelijkse stroom van politieke en maatschappelijke nieuwsberichten aan het zicht wordt onttrokken, is eigenlijk gemakkelijk te ontwaren.
Want wat is het geval? Sinds zo ongeveer een eeuw hebben veel landen de democratische staatsvorm. Met algemeen actief en passief kiesrecht. Gebaseerd op de morele gemeenschapsintuïtie van iedereen-telt-mee. Iedereen beslist mee over de samenstelling van de volksvertegenwoordiging. En de volksvertegenwoordiging is op zoek naar het beste beleid voor iedereen.
Om dat iedereen-telt-mee goed te laten werken, geldt er bij de besluitvorming een meerderheidsregel. (Of een gekwalificeerde meerderheid bij besluiten over de grondwet.) Daarbij wordt gehoopt dat de samenstelling van de minderheid kan wisselen, zodat er nooit een groep ontstaat die systematisch achter het net vist. Maar ook daarzonder is er het democratische ethos, op grond van die morele gemeenschapsintuïtie, dat altijd ook met de belangen van de minderheid rekening dient te worden gehouden.
De democratie als staatsvorm, en de ermee overeenkomende internationale verdragen over mensenrechten, zijn een grote verworvenheid in de mensheidsgeschiedenis. Een overwinning van het morele gemeenschapspatroon op het daaraan tegengestelde statuscompetitiepatroon dat eveneens deel uitmaakt van de menselijke sociale natuur. Als dat statuscompetitiepatroon overheerst, dan zijn onderdrukking en overheersing de gevolgen. Geen democratie, maar de dictatuur of de autocratie of de plutocratie, of in sociaalwetenschappelijke taal: de statushiërarchie.
Dat de democratie inderdaad een verworvenheid is, wordt door al het onderzoek ondersteund dat erop wijst dat een gemeenschapstoestand naar menselijk welzijn en naar morele maatstaven te prefereren valt boven een statushiërarchie. Zie Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen voor verwijzingen naar dat onderzoek. En zie ook Alles bij elkaar genomen zie je dat democratieën beter presteren op algemeen wenselijke uitkomsten voor de bevolking dan niet-democratieën.
Toch zijn er vijanden van de democratie. Hoe kan dat?
Het sociaalwetenschappelijke antwoord daarop is dat een stabiele gemeenschapstoestand, een "gemeenschapsevenwicht", weliswaar theoretisch denkbaar is, maar in de maatschappelijke werkelijkheid eigenlijk niet voorkomt. Dat ligt eraan dat het statuscompetitiepatroon nu eenmaal ook tot de menselijke sociale natuur behoort en er ook in de gemeenschapstoestand van de democratie voorwaarden kunnen ontstaan die dat patroon activeren.
Over de aard van die voorwaarden valt wel het een en ander te zeggen. Zo is er het inzicht dat een toename van ongelijkheid de statuscompetitie aanwakkert. Aanwijzingen in die richting werden al in 2009 verzameld door Richard Wilkinson en Kate Pickett in hun The Spirit Level. Why More Equal Societies Almost Always Do Better, in 2010 heruitgegeven met een extra hoofdstuk: The Spirit Level. Why Equality is Better for Everyone. Grotere ongelijkheid blijkt samen te gaan met een reeks van indicatoren voor de mate van statuscompetitie: minder sociale contacten, minder onderling vertrouwen, meer psychische aandoeningen, slechtere gezondheid, meer geweldsgebruik en criminaliteit en minder sociale mobiliteit. Zie voor meer onderzoek ook de berichten Is inkomensongelijkheid slecht omdat hij statuscompetitie aanwakkert?, Door meer ongelijkheid meer statuscompetitie en daardoor meer vraag naar een sterke leider die het niet zo nauw neemt met de democratie en Nieuwe aanwijzing dat inkomensongelijkheid de statuscompetitie aanwakkert
Welnu, dat wijst erop dat de democratie alleen dan een stabiele gemeenschapstoestand kan zijn als de ongelijkheid binnen de perken wordt gehouden. Wat die perken precies zijn, weten we niet. Maar zodra de ongelijkheid zo groot wordt, dat de statuscompetitie erdoor in werking komt, is de democratie in gevaar.
Want wat kun je dan verwachten? Precies het proces dat we nu onder onze ogen kunnen waarnemen. De rijken, de miljardairs, blijken bedenkingen te hebben bij de democratie. Die kan immers met een eenvoudig meerderheidsbesluit afdwingen dat hun belastingen worden verhoogd, op hun inkomens en vermogens en op hun erfenissen. Dat ze moeten meebetalen aan de herverdeling van rijk naar arm en aan al die publieke voorzieningen, openbaar vervoer, volkshuisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, die zij niet nodig hebben en die vooral aan de armen ten goede komen. Bovendien voelt het voor de rijken dat ze er op achteruitgaan, namelijk in status, als er niet meer gebeurt dan dat armen erop vooruitgaan. Want met een statuscompetitief wereldbeeld is het voor jou "winst" als anderen verliezen.
Vandaar dat de miljardairs altijd zullen proberen om de werking en de uitkomsten van de democratie te beïnvloeden. Door te bevorderen dat de armen, de "profiteurs", minder gaan stemmen of dat hun stem minder meetelt. Denk aan de Republikeinen, die door de miljardairs zijn gekocht en die als ze aan de macht zijn, stembureaus in de armere gebieden sluiten en de kiesdistricten zo indelen dat de stem van armere kiezers minder meetelt.
En ze zullen vooral die politici ruimhartig financieren die voor hen gunstig beleid voorstaan. Diezelfde Republikeinen, die zich aan Trump hebben uitgeleverd, hebben nauwelijks meer andere beleidsstandpunten dan dat ze de belastingen voor de rijken willen verlagen en de sociale zekerheid willen terugdringen. In Nederland weten de grote donateurs vooral de VVD te vinden En werd de nieuwe lijsttrekker van die partij, Dilan Yeşilgöz, "goedgekeurd" door vastgoedondernemer Cor van Zadelhoff.
En tenslotte zullen ze proberen om de verkiezingen zoveel mogelijk te laten gaan over andere thema's dan de verschillen tussen arm en rijk. Wakker de angst voor immigranten en andere minderheidsgroepen aan en je bereikt dat de minderbedeelden bij het uitbrengen van hun stem hun eigen belangen uit het oog zijn verloren. Het is bepaald niet een raadsel hoe het komt dat het rechts-extremisme de wind in de zeilen heeft.
Kortom, democratie en grote ongelijkheid zijn niet te verenigen. Hoewel de democratie naar algemeen wenselijke uitkomsten voor iedereen beter is, is het bij grote ongelijkheid voor de miljardairs teveel gevraagd om dat onder ogen te zien. Het statuscompetitiepatroon gaat zo overheersen dat een afweging met het iedereen-telt-mee van de democratie cognitief en emotioneel en moreel niet langer tot de mogelijkheden behoort.
Dat inzicht werd in de decennia na de Tweede Wereldoorlog in veel landen breed gedeeld. Waardoor sterk progressieve belastingheffing, met marginale tarieven in de inkomstenbelasting tot 90 procent vanzelfsprekend werden gevonden. Dat kan ook zolang het gemeenschapspatroon bij mensen overheerst.
Maar het statuscompetitiepatroon kan altijd weer de kop opsteken. En dat gebeurde in de jaren 70 en 80. Onder invloed van de rechtse, economische denktanks, gefinancierd door de rijken en degenen die rijk wilden worden, en die als een van de eerste beleidsveranderingen wisten te bewerkstelligen dat die hoogste marginale tarieven werden verlaagd, eerst naar 70 procent en vervolgens tot 30 en 40 procent. Rijkdom en ongelijkheid, dat moest kunnen. Dat zou goed zijn voor de economische groei.
Maar het was vooral goed om de statuscompetitie aan te wakkeren. En uiteindelijk om de democratie in gevaar te brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten