vrijdag 19 januari 2024

Over dialoog, debat, vooronderstellingen en zicht op de werkelijkheid. En over David Bohm - Deel 1

De editie van deze week van mijn LinkedIn-Nieuwsbrief.

Soms lees je iets waarvan je niet goed weet of het triviaal is of juist diepzinnig. Dat had ik zo nu en dan met Over dialoog. Helder denken en communiceren van David Bohm.

Maar na verloop van tijd koos ik voor de diepzinnigheid. Wat probeert Bohm (1917 - 1929), die we eerder tegenkwamen, aan ons duidelijk te maken? Bohm was een belangrijk theoretisch fysicus, die bijdragen leverde aan de ontwikkeling van de kwantumtheorie.

Zijn centrale stelling is dat we in onze communicatie met elkaar meer dialogen nodig hebben en dat het gebrek daaraan eruit voortkomt dat het voeren van een dialoog moeilijk is. Want onze communicatie neemt vaak de vorm aan van een discussie of een debat en daarin gaat het erom wie er wint en verliest.

In een debat gaat het erom de ander te overtuigen van jouw standpunt en je eigen standpunten te verdedigen. Het statuscompetitiepatroon is dan in werking. In een dialoog daarentegen proberen we samen tot betere inzichten te komen. Dan is het gemeenschapspatroon geactiveerd.

Wat worden we dan geacht te doen als we aan een dialoog deelnemen? Hoe voer je een dialoog?

Het cruciale punt is dat iedereen fundamentele vooronderstellingen heeft waarop zijn/haar standpunten/meningen/overtuigingen berusten over hoe de wereld in elkaar steekt. Die vooronderstellingen "betreffen de zin van het leven, ons eigenbelang, het belang van ons land of onze religie of andere zaken die we echt belangrijk vinden" (p. 36). Ze beïnvloeden niet alleen onze meningen, maar ook onze waarnemingen.

Laat ik een voorbeeld geven dat je bij Bohm niet tegenkomt. Je wordt bij de ingang van de supermarkt door iemand gevraagd om wat kleingeld. Als je de vooronderstelling hebt dat iedereen voor zichzelf moet zorgen en krijgt wat hem toekomt, dan zie je iemand die zich niet genoeg heeft ingespannen om een normaal leven te kunnen leiden. Je moet hem juist geen geld geven, want dan leert hij niet dat hij zijn gedrag zou moeten veranderen. Als daarentegen je vooronderstelling is dat we in een maatschappij leven waarin niet iedereen dezelfde kansen krijgt en waarin mensen die pech hebben gehad aan hun lot worden overgelaten, dan zie je iemand die in nood is komen te verkeren en voel je je schuldig dat je niet genoeg kunt doen om te helpen. (Merk op dat je beide vooronderstellingen in onze maatschappij kunt tegenkomen.)

En "als er vraagtekens worden geplaatst bij deze vooronderstellingen gaan we in de verdediging. We kunnen die neiging moeilijk weerstaan en zijn zelfs geneigd om emotioneel te worden." (p. 36).  Dat komt doordat we ons er mee identificeren en doordat ze vaak sterk verbonden zijn met ons eigenbelang. Of met wat we als ons eigenbelang zien. Bovendien vinden we ze vaak zo vanzelfsprekend dat we ons er pas van bewust worden als ze in twijfel worden getrokken.

Daar hangt mee samen dat vooronderstellingen tussen personen kunnen verschillen. Doordat ze het resultaat zijn van je ervaringen die je in je verleden hebt opgedaan en van wat anderen je verteld hebben. Een leraar, je ouders, boeken die je gelezen hebt. En in onze maatschappij kunnen die ervaringen en lessen uit het verleden tussen mensen nu eenmaal sterk verschillen.

Als we nu alleen maar debatten zouden voeren, dan zou dat als nadeel hebben dat we nooit een stap verder komen. Wat dat verder komen inhoudt, besef je als je bedenkt dat die vooronderstellingen eigenlijk altijd ons zicht op de werkelijkheid beïnvloeden en zelfs belemmeren. Ze staan tussen ons en de werkelijkheid in. Dat komt, ook weer, doordat ze berusten op ervaringen uit het verleden en die zijn altijd een selectie uit wat je had kunnen ervaren. Ze zijn abstracties.

Bohm daarover (p. 78):

Het geheel is teveel. Het denken kan nooit greep krijgen op het geheel. Het denken abstraheert, begrenst en definieert. Het verleden waaruit het put bevat slechts een bepaalde en beperkte hoeveelheid kennis.

We slaan dus ervaringen uit het verleden op in ons geheugen, in de vorm van vooronderstellingen, die als we ons er bewust van worden, in taal kunnen worden uitgedrukt. Bedenk dat taaluitdrukkingen altijd abstraheren.

Als we nu altijd onze vooronderstellingen in stand houden en in discussies alleen maar verdedigen, dan blijft ons zicht op de werkelijkheid dus altijd binnen de bestaande grenzen. We leren niets bij. Er vindt nooit bijstelling en correctie plaats.

En precies dat kan in een dialoog gebeuren. Sterker, daar is volgens Bohm de dialoog voor bedoeld. Bohm (p. 62):

Het doel van een dialoog is niet om dingen te analyseren, om een debat te winnen of meningen uit te wisselen. Het doel is om onze eigen mening op te schorten en daarnaar te kijken - en om te luisteren naar de mening van anderen, en die eveneens op te schorten om erachter te komen wat dat alles te betekenen heeft. Als we de betekenis zien van al die meningen samen worden we deel van een gemeenschappelijk denken; ook al zijn we het misschien niet helemaal met elkaar eens. Zo kan blijken dat onze individuele meningen niet zo belangrijk zijn als we dachten - dat ze gebaseerd zijn op vooronderstellingen. Als we al onze meningen bij elkaar zien, kan het zijn dat we ons als groep creatief in een andere richting gaan bewegen. We zouden de waardering voor al die betekenissen eenvoudig met elkaar kunnen delen; en daar zou onaangekondigd waarheid uit kunnen voortkomen - zonder dat we daarvoor kiezen.

Waarnemen, autisme en bewustzijn

We hebben dus te maken met twee inzichten: het inzicht van de vooronderstellingen en het inzicht van verschillen in vooronderstellingen tussen mensen.

Het eerste inzicht is dat aan al onze meningen en oordelen vooronderstellingen ten grondslag liggen. Vooronderstellingen over hoe de wereld in elkaar zit, die resulteren uit de ervaringen die we in het verleden hebben opgedaan en die zijn opgeslagen in ons geheugen. Daarbij speelt op een of andere manier een rol dat wij taal beheersen. Daardoor kunnen die opgeslagen ervaringen de vorm van taalconstructies aannemen en dus van abstracties. De werkelijkheid wordt er niet in gepresenteerd, maar gerepresenteerd. Er is iets mee gebeurd, er is geselecteerd, ingedeeld, geordend, kortweg geabstraheerd.

Daardoor kijken we anders naar de wereld. Globaler, met minder aandacht voor details.

Hier ligt een uitweiding voor de hand. Temple Grandin beschrijft dat haar autisme maakt dat ze met veel meer oog voor details naar de wereld kijkt dan niet-autisten doen. En dat ze daardoor zo goed in staat is om zich te verplaatsen in hoe dieren de wereld waarnemen. Citerend uit Animals in Translation. The woman who thinks like a cow, dat ze samen met Catherine Johnson schreef:

Unfortunately, when it comes to dealing with animals, all normal human beings are too abstractified, even the people who are hands-on. That's because people aren't just abstract in their thinking, they're abstract in their seeing and hearing. Normal human beings are abstractified in their sensory perceptions as well as their thoughts. (p. 30)
When an animal or an autistic person is seeing the real world instead of his idea of the world that means he's seeing detail. This is the single most important thing to know about the way animals perceive the world: animals see details people don't see. They are totally detail-oriented. That's the key.
It took me almost thirty years to figure this out. During all that time I kept a growing list of small details that could spook an animal without realizing that "seeing in details" was a core difference between animals and people. (p. 31)

Verderop in het boek lees je een interessante passage over de samenhang tussen globaal waarnemen en bewustzijn:

My other reason for thinking everyone has the potential for extreme perception (detailwaarneming) is the fact that animals have extreme perception, and people have animal brains. People use their animal brains all day long, but the difference is that people aren't conscious of what's in them. (...) A lot of what animals see normal people see, too, but normal people don't know they're seeing it. Instead, a normal person's brain uses the detailed raw data of the world to form a generalized concept or schema, and that's what reaches consciousness. Fifty shades of brown turn into just one unified color: brown. That's why normal people see only what they expect to see - because they can't consciously experience the raw data, only the schema their brains create out of the raw data. Normal people see and hear schemas, not raw sensory data. (p. 65)

(Met dank aan Liesbeth Sterck, die mij het boek van Temple Grandin op 3 juni 2010, toen ik, op mijn verjaardag, afscheid nam van de Rijksuniversiteit Groningen, cadeau deed.)

Daarmee zijn we geattendeerd op de samenhang tussen dat eerste inzicht, dat van het altijd met vooronderstellingen kijken naar de wereld, en het "hebben" van bewustzijn. Dat verband komen we ook nog tegen bij David Bohm. En, zoals dan zal blijken, bij Jospeh LeDoux in zijn The Deep History of Ourselves. The four-billion-year story of how we got conscious brains, dat ik al aankondigde in Over body-mind therapieën als individuele oplossingen voor individuele problemen - En over een collectieve oplossing.

Een emotionele reactie op het in twijfel trekken van een vooronderstelling - een voorbeeld

Laten we nog even stil blijven staan bij dat eerste inzicht. We zijn ons dus vaak niet van zo'n vooronderstelling bewust en kunnen dan emotioneel en negatief reageren als er vraagtekens bij worden geplaatst. Bohm zegt daarvan dat we de neiging hebben om ons ermee te identificeren en dat ons eigenbelang een rol kan spelen. We zijn nu eenmaal vaak geen objectieve waarnemers. Het kan dan confronterend zijn als iemand een voor ons vanzelfsprekende vooronderstelling in twijfel trekt.

Daar zouden we natuurlijk ook wel een voorbeeld van willen. En een mooi voorbeeld dient zich aan naar aanleiding van de discussies over de wenselijkheid het minimumloon te verhogen. Want een mogelijk nadeel van verhoging van het minimumloon is dat daardoor banen zouden kunnen verdwijnen. Dat nadeel springt in het oog als je uitgaat van de standaard economische vooronderstelling van vraag en aanbod, die inhoudt dat als iets duurder wordt dat dan de vraag ernaar zal afnemen. Maak de lonen aan de onderkant van de arbeidsmarkt hoger, dan zullen ondernemers minder vraag hebben naar die arbeid en dan zullen er banen verdwijnen. Besef dat dat vraag-aanbod model, het prijsmechanisme, de kern uitmaakt van het neoklassieke economische denken, die aan economiestudenten als vanzelfsprekend wordt gedoceerd. Het is de vooronderstelling waarmee (veel) economen naar de wereld kijken.

Of was, want wat is er gebeurd? De economen David Card en Alan Krueger, vorig jaar bekroond met de Nobelprijs, deden iets verrassends. Ze dachten, laten we eens onderzoeken of het inderdaad zo is dat een verhoging van het minimumloon wel het effect heeft dat er banen verdwijnen. En ze vonden dat de werkgelegenheidsontwikkeling in de fastfoodrestaurants van een staat in de Verenigde Staten waarin het minimumloon werd verhoogd niet afweek van die ontwikkeling in een staat waarin dat laatste niet was gebeurd.

Een vanzelfsprekende vooronderstelling werd dus met hun onderzoek in twijfel getrokken. Wat waren de reacties? Waren die emotioneel en negatief? Ja, dat kun je wel zeggen. Angus Deaton vatte ze samen in 1996 in zijn Letter from America: The Minimum Wage. Deaton is er een groot voorstander van dat het vak economie empirischer wordt en niet alleen maar uitgaat van en vertrouwt op theoretische vooronderstellingen. Hij hoopte dat collega-economen dat onderzoek van Card en Krueger zouden verwelkomen als een belangrijke bijdrage.

Maar wat gebeurde? Er werd schande van gesproken. Dat onderzoek kon niet deugen:

The prize for nastiness goes to Paul Craig Roberts, a leading supply-sider who used his regular column in Business Week to lambast the American Economic Association for awarding its John Bates Clark Medal—its most prestigious award— to Card, “an economist who does not believe in the law of demand, the cornerstone of economic science. ” Roberts impugned the review process at the AER, claiming that both it and the selection for the medal had been contaminated by political correctness, and asking whether the honoring of Card was “because the laughable findings have friends in high places like the Oval Office?”

Schandalig dat iemand niet gelooft in de wet van vraag en aanbod, de hoeksteen van de economische wetenschap. Dat eigenbelang ook een rol speelde bleek eruit dat het Economic Policy Institute alles deed om het onderzoek in diskrediet te brengen en dat dit instituut gefinancierd werd door bedrijven die lobbyden tegen verhoging van het minimumloon.

Maar de kroon spande de emotionele reactie van James M. Buchanan, de Nobelprijswinnaar die op Toegepastesocialewetenschap al vaker langskwam. Hij schreef in de Wall Street Journal dat de claim van Card en Krueger:

if seriously advanced, becomes equivalent to a denial that there is even minimum scientific content in economics, and that, in consequence, economists can do nothing but write as advocates for ideological interests. Fortunately, only a handful of economists are willing to throw over the teaching of two centuries; we have not yet become a bevy of camp-following whores.

Een schoolvoorbeeld van een emotionele reactie op een in twijfel getrokken vooronderstelling. Een reactie die dus ook valt waar te nemen in de wetenschap van de economie.

Noodzakelijke gedachten, toestanden van voorbereid zijn en evolutie

Het punt is dat onze vooronderstellingen ons vaak zo vertrouwd zijn dat we ons er niet (meer) van bewust zijn. Ze zijn onderdeel geworden van wie we zijn. En als we er bewust van worden gemaakt, doordat iemand anders ze tegenspreekt, dan is onze eerste impuls om ze als noodzakelijkheden te zien. Mensen kunnen, zegt Bohm (p. 56), noodzakelijke gedachten hebben:

Iets wat noodzakelijk is, kan niet anders en moet zo zijn. (...) Alles wat noodzakelijk is, is absoluut. Noodzakelijkheden kunnen met elkaar in conflict raken. Het kan zijn dat jouw opvatting onafwendbaar lijkt, maar die van de ander ook. Je kunt daarbij het gevoel hebben dat de opvatting van de ander in jou gaat werken en zich tegenover de jouwe opstelt. Zo kun je in een innerlijk conflict raken.

De ervaring van dat innerlijke conflict is zo bedreigend dat hij emotionele afweer oproept. Die erin kan resulteren dat de tegengestelde vooronderstelling met alle middelen moet worden bestreden. Er is meteen die andere noodzakelijke gedachte dat die tegengestelde opvatting niet waar kan zijn. Onmogelijk.

Hoe komen we aan zulke onbewuste en vertrouwde gedachten die we als noodzakelijkheden gaan ervaren zodra we er bewust van worden gemaakt? In het geval van die economen is het duidelijk dat we ze hebben aangeleerd, doordat we het vak economie hebben gestudeerd, waarin die "wet van vraag en aanbod" als vanzelfsprekendheid, ja, als noodzakelijkheid, wordt gepresenteerd. We zijn in het vak en in de groep van vakgenoten gesocialiseerd. We hebben aangeleerd om als econoom naar de wereld te kijken. En dat werd sterk vergemakkelijkt doordat we dat samen met anderen deden. Voortdurend werden we eraan herinnerd dat de anderen om ons heen ook zo naar de wereld kijken. (Ik verplaats me nu even in een econoom. Zo moeilijk is dat niet, omdat ik, hoewel socioloog, economie als groot bijvak studeerde en na mijn studie enige tijd "in de ban was" van het neoklassieke economische denken.)

Dat beschrijft dus een traject waarin wat eerst bewust was, toen we er mee kennismaakten, op den duur zo vertrouwd wordt dat we er niet meer over nadenken en het verschuift naar het onbewuste.

Wat meteen de vraag oproept of onbewuste vooronderstellingen altijd eerst bewust waren. We zagen al bij Bohm dat vooronderstellingen de neerslag zijn van opgedane ervaringen. Maar hoe moeten we ons dat voorstellen als we terug gaan naar het begin, zeg naar de geboorte? Als je daarover nadenkt, dan onderken je dat we niet als een onbeschreven blad op de wereld komen. De evolutie heeft er voor gezorgd dat we al zijn toegerust met impliciete verwachtingen over wat ons te wachten staat. Zodra er leven ontstond, werden ervaringen opgedaan en werd er geselecteerd op vermogens om daar goed op te reageren; goed in de zin van bijdragen aan overleving en reproductie.

Dat wijst erop dat niet alleen onze eigen opgedane ervaringen, maar ook de opgedane ervaringen van alle levende wezens uit het verleden invloed uitoefenen op welke vooronderstellingen wij gedurende ons leven, vanaf onze geboorte, (kunnen) ontwikkelen.

Om dat meteen wat concreter te maken: vanaf het begin van de evolutie is het cruciaal geweest om te overleven, dus om te kunnen onderscheiden tussen een veilige en een onveilige omgeving. Dat onderscheidingsvermogen ligt bij de geboorte als het ware klaar om in werking te treden. Plus de daarmee verbonden gedragspatronen om oftewel op veiligheid oftewel op onveiligheid adequaat te reageren. Adequaat in de zin van welke reacties, van alle reacties die er in het evolutionaire verleden geweest zijn, het meest tot overleving hebben bijgedragen.

Dat betekent, en intensieve volgers van dit blog moeten dat al hebben zien aankomen, dat de eerder  geïntroduceerde "toestanden van voorbereid zijn" niets anders zijn dan wat David Bohm vooronderstellingen noemt. Zie hier het eerste bericht over die toestanden van voorbereid zijn: Wat betekent het precies dat sociale gedragspatronen, zoals gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag, "klaar liggen om uitgevoerd te worden"? In het geval van de reactie gemeenschapsgedrag is het de vooronderstelling dat de omgeving veilig is en in het geval van de reactie statuscompetitiegedrag de vooronderstelling van onveiligheid.

Dat laat ook meteen zien dat vooronderstellingen niet altijd eerst bewust hoeven te zijn geweest. We zijn er al op voorbereid dat onze omgeving veilig of onveilig kan zijn voordat we, rond het eind van ons tweede levensjaar, ons zelfbewustzijn ontwikkeld hebben. En ook gedurende de rest van ons leven hebben die twee vooronderstellingen, van veiligheid dan wel onveiligheid, een invloed op ons gedrag waar we ons vaak niet bewust van zijn.

Veiligheid en onveiligheid, psychische aandoeningen en het opschorten van vooronderstellingen

Als we geboren worden, komen de meesten van ons in een veilige, zorgzame sociale omgeving terecht. Dat "activeert" of dat "sluit aan bij" een in onze hersenen en ons lichaam gereedliggende "vooronderstelling" of "toestand van voorbereid zijn", voorbereid namelijk op die veiligheid en zorgzaamheid.

Op het aanwezig zijn van die toestand is in het evolutionaire verleden geselecteerd. Een verleden dat zich in ieder geval uitstrekt tot het ontstaan van de eerste zoogdieren. We worden geboren in een toestand waarin we nog niet zelfstandig voor onszelf kunnen zorgen. We zijn hulpeloos en hebben zorg nodig en verwachten die ook. Vandaar dat we onbevredigde behoeften, aan voedsel, warmte en comfort, kenbaar maken, door aandacht te vragen, zoals door te gaan huilen. De impliciete verwachting is dat daaraan tegemoet zal worden gekomen.

Vergelijk dat met het op de wereld komen van reptielen. Eierleggende reptielen verbergen hun eieren onder het zand en laten ze verder aan hun lot over. Dat de jongen erop voorbereid zijn dat de wereld onveilig is, en dat je dus niet kunt rekenen op zorgzaamheid, kun je eruit opmaken dat ze zodra ze uit het ei zijn gekropen, beschutting zoeken. Dat kunnen ze ook, want het zijn mini-uitvoeringen van volwassenheid. En ze "weten" dat het niet goed is om de aandacht op je te vestigen. Een reptiel huilt niet.

Een aanpassing aan die wijze van reproductie is om per keer heel veel eieren te leggen. Dat is de strategie van veel nageslacht en weinig zorg. Terwijl de strategie van zoogdieren bestaat uit weinig nageslacht en veel zorg. Beide strategieën bestaan en hebben voor- en nadelen. Zie over reptielen: Reptiles: Born Alive Or In Eggs? It Depends On The Strategy.

Hoewel, zoals gezegd, de meesten van ons bij de geboorte in die veilige en zorgzame omgeving terecht komen, is dat helaas niet altijd het geval. Er zijn de problemen van emotionele verwaarlozing of zelfs mishandeling en misbruik. En er is het probleem van de overgang in de adolescentie van het zorgzame gezin naar een maatschappij die ambivalent is tussen gemeenschap (zorg voor elkaar, iedereen telt mee) en statuscompetitie (ieder voor zich).

Dat slaat op de inzichten die licht werpen op de omstandigheid dat psychische aandoeningen, zoals angststoornissen en depressie, zo vaak hun oorsprong vinden in ervaren onveiligheid in de vroege jeugd dan wel in de adolescentie en jongvolwassenheid. We hebben het dan, volgens de evolutionaire psychotherapie, over de "onderwerpingsstrategie" van statuscompetitiegedrag, die vaak ten grondslag ligt aan psychopathologie.

En er is daarnaast natuurlijk ook het "succesvolle" statuscompetitiegedrag als reactie op die ervaren onveiligheid, als aanpassing aan het statuscompetitiegedrag van anderen die die onveiligheid tot stand brengt.

Maar alles bij elkaar genomen valt er natuurlijk veel voor te zeggen dat een samenleving die veel meer veiligheid zou verschaffen dan de huidige beter voor ons zou zijn. Dat zou een samenleving zijn die dichter in de buurt ligt van het gemeenschapsevenwicht, zoals ik betoogde in Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Oké, dit alles naar aanleiding van de constatering dat die vooronderstellingen van David Bohm, waarmee we zijn uitgerust als we met elkaar in gesprek gaan, een speciaal geval zijn van die algemenere toestanden van voorbereid zijn die in de evolutie ontstonden als aanpassing aan omgevingsuitdagingen. Bohm wijst erop dat onze vooronderstellingen de neerslag zijn van de ervaringen die we hebben opgedaan. Ze vertellen ons dus hoe naar ons beste weten, naar onze ervaringen tot dan toe, de wereld in elkaar zit. Dus lijkt het ook verstandig daarnaar te handelen. Als we dat niet zouden doen, zouden we ons onzeker voelen. We komen dan immers op onbekend terrein en dan moet je op je hoede en waakzaam zijn.

Dat maakt dus ook dat we negatief en emotioneel reageren als anderen onze vooronderstellingen weerspreken. We schieten dan in de verdediging. Of in de aanval. En dan zijn we aan het debatteren, met als doel om daar als overwinnaar uit tevoorschijn te komen. Met de geruststelling dat we het nog altijd bij het juiste eind hebben. Maar doordat de ander datzelfde doel heeft, komen we dus nooit verder.

Vandaar dat David Bohm ervoor pleit om de dialoog aan te gaan. En daarvoor is volgens hem nodig dat we bereid en in staat zijn om de eigen vooronderstellingen "op te schorten". En het afwijzende oordeel over de vooroordelen van de ander eveneens op te schorten.

En dat brengt ons terug bij waar we begonnen. Want voor het aangaan van de dialoog moeten we het statuscompetitiepatroon achter ons laten en moet het gemeenschapspatroon geactiveerd zijn. Voor de dialoog is veiligheid nodig.

Daarover meer in Deel 2.

Geen opmerkingen: