woensdag 3 januari 2024

Een sociaalwetenschappelijk zicht op de wenselijkheid van een vuurwerkverbod

In 2009 schreef ik voor het blad Openbaar Bestuur een beschouwing over de argumenten voor een wettelijk verbod als beleidsoptie. Zie Wanneer verbieden? Dat ging over vuurwerk, roken en zwerfafval en over de problemen van handhaving. Een conclusie was dat een verbod op het afsteken van vuurwerk voor 18 uur op oudejaarsdag, dat destijds in discussie was, verstandig zou zijn.

Ondertussen zijn we veertien jaar verder, waarin de roep om een algeheel vuurwerkverbod, door artsen, burgemeesters, politie, huisdierhouders en natuurbeschermers, alleen maar is toegenomen. Het massaal afsteken van vuurwerk veroorzaakt nu eenmaal grote schade. Hoe meer er wordt afgestoken, hoe groter de kans dat er slachtoffers vallen, afstekers zelf en omstanders. En hoe groter de negatieve effecten voor lucht, bodem, water en gezondheid. Zie Milieu Centraal en het RIVM.

Bovendien lijkt de vraag naar een sociologische blik op het probleem toe te nemen. De afgelopen jaren kreeg ik omstreeks deze tijd van het jaar verschillende keren het verzoek van journalisten om als socioloog commentaar te geven. Dit jaar leidde dat tot een artikel in het Algemeen Dagblad. En tot een uitnodiging van de redactie van Nieuwsuur, maar die heb ik niet aangenomen. Had ik natuurlijk wel moeten doen, maar ik volgde mijn eerste reactie.

Wat valt er nu, in 2024, als socioloog te zeggen over de wenselijkheid van een vuurwerkverbod?

Sociologie gaat over betrekkingen tussen mensen. En een sociologisch inzicht is dat mensen zijn toegerust met morele intuïties over het gedrag dat in die betrekkingen toelaatbaar of wenselijk is. Volgens de Theory of Dyadic Morality van Kurt Gray en anderen bestaat de kern van die gemeenschapsintuïties eruit dat gedrag dat anderen overlast, schade of leed berokkent, moreel wordt afgekeurd. Alle morele gevoelens die mensen ervaren, zijn uiteindelijk tot die kern terug te voeren. Zie Onze moraal is er om onderlinge horizontale relaties te promoten en het ontstaan van verticale relaties tegen te gaan.

Het feit dat die morele kern bestaat, betekent dat dat afgekeurde gedrag wel voorkomt. Onze moraal is er om het immorele gedrag, vaak samenhangend met het statuscompetitiepatroon, tegen te gaan.

Zulk immoreel gedrag kan voor de persoon zelf genoegen opleveren. Veel mensen ontlenen genoegen aan het afsteken en bewonderen van vuurwerk. Of, om de parallel met roken en het rookverbod in openbare ruimtes te trekken, veel mensen zijn verslaafd aan roken en ontlenen daar dus genoegen aan.

Als zulke genoegens maar groot genoeg zijn, dan kan het zijn dat de morele afkeuring of de innerlijke morele stem niet volstaat om het gedrag te doen stoppen. De afstekers van vuurwerk zijn dan geneigd om te denken dat het met die schade wel mee zal vallen. En geneigd om de informatie over die schade te negeren.

Daarbij "helpt" het als vuurwerk massaal wordt afgestoken. Want "als iedereen het doet, dan zal het toch wel meevallen". En het "helpt" als er geen wettelijk verbod bestaat en als politici aarzelen om dat verbod in te voeren. Want "als het echt zo schadelijk was, dan zou het wel worden verboden".

Natuurlijk kan daar het statuscompetitiemotief bijkomen van het zich willen laten gelden ten koste van anderen. In die gevallen is het veroorzaken van schade juist een oogmerk. De grens naar de bekende "ongeregeldheden" van het met vuurwerk belagen van hulpverleners en agenten wordt dan gepasseerd.

Daarvan afgezien, dringt zich de parallel met het roken op. Uiteindelijk kwam er dat verbod op roken in publieke ruimtes, doordat de informatie over de schadelijkheid voor anderen niet langer viel te negeren en de politiek ging inzien dat een verbod nodig was als een signaal voor de ernst van de schade. Net zo lijkt nu een verbod op de verkoop en het afsteken van vuurwerk noodzakelijk als een signaal voor de ernst van de aangerichte schade.

Daarbij speelt een rol dat er te lang gewacht is met dat verbod. Daardoor kon het afsteken van vuurwerk zo massaal worden dat de schade niet langer kan worden genegeerd. Er is niet meer een enkeling die bij de oogkliniek terechtkomt, maar het zijn tientallen.

Dat wijst op het dilemma waar we met zijn allen mee te maken hebben bij dit soort gedrag. Zolang het op kleine schaal voorkomt, zijn degenen die de schade ondervinden, geneigd om die te accepteren. Want ze gunnen de aanstekers hun pleziertje. Ook in het vertrouwen dat die met hun belangen rekening zullen houden.

Maar dat hoeft geen stabiele toestand te zijn, Er kan een sneeuwbaleffect in werking komen, waardoor later alsnog een ingrijpend verbod noodzakelijk wordt.

De parallel met het rookverbod doet vermoeden dat zo'n ingrijpen uiteindelijk breed geaccepteerd zal worden. Juist ook op grond van die algemeen aanvaarde morele kern dat je anderen geen schade hoort toe te brengen.Zie nu ook het vervolgbericht.

Geen opmerkingen: