woensdag 1 mei 2024

Meer onderzoek over het belang van de door kinderen ervaren sociale veiligheid in het gezin voor de kans op gemeenschapsgedrag

Hoe komt het dat we in vrijwel alle hedendaagse menselijke samenlevingen een mix waarnemen van gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag? 

Dat ligt er natuurlijk aan dat beide gedragspatronen nu eenmaal deel uitmaken van de menselijke sociale natuur. Die twee patronen liggen klaar om geactiveerd te worden. In een sociaal veilige omgeving, dat wil zeggen een omgeving waarin gemeenschapsgedrag veel voorkomt, wordt het gemeenschapspatroon geactiveerd. En in een sociaal onveilige omgeving, dus waarin veel statuscompetitiegedrag voorkomt, is het statuscompetitiepatroon een passend antwoord, waardoor dat geactiveerd wordt. Anders gezegd, beide patronen versterken zichzelf. Zie voor meer uitleg Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.

Die mix van de twee gedragspatronen is er doordat beide sociale omgevingen, de veilige en de onveilige, in onze huidige samenlevingen voorkomen. En omdat we weten dat een sociaal veilige samenleving, waarin dus overwegend gemeenschapsgedrag geactiveerd wordt, beter uitpakt voor menselijk welzijn en gezondheid, is het dus een belangrijke opdracht om die sociale veiligheid te bevorderen. 

Een van de wegen waarlangs we dat kunnen doen, bestaat eruit dat we er zo goed mogelijk voor zorgen dat kinderen opgroeien in een sociaal veilige omgeving. En in onze samenleving bestaat die omgeving voor het grootste deel uit die van het gezin. (Een andere weg bestaat eruit er voor te zorgen dat gezinnen minder sociaal geïsoleerd zijn en dus meer contacten onderhouden met familie, grootouders, vrienden en buren.) 

Nu is er al veel sociaalwetenschappelijk onderzoek dat wijst op het belang van een sociaal veilige opgroei-omgeving voor de ontwikkeling van kinderen en hun welzijn later in het leven. Denk alleen maar aan de grote rol die vroege sociale onveiligheid speelt in de kans om een of meer psychische aandoeningen te ontwikkelen. Maar ik probeer bij te houden wat daar zoal voor nieuw onderzoek bijkomt.

Zo is er nu de nieuwe studie Developmental antecedents of adherence to masculinity norms: A 9-year longitudinal study of urban Chinese families, waarin de onderzoekers een groep kinderen in het Chinese Nanjing volgden vanaf de geboorte tot ze tien jaar waren. Ze waren er in geïnteresseerd of het onderschrijven van mannelijkheidsnormen op tienjarige leeftijd beïnvloed werd door het onderschrijven van de traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen door de ouders en/of door de kwaliteit van de zorg die de kinderen ontvingen.

Het aanhangen van die mannelijkheidsnormen werd vastgesteld door de kinderen te vragen in hoeverre ze het eens waren met uitspraken als 

  • I do not let it show to my friends when my feelings are hurt,
  • It is necessary for me to fight others in order to gain respect,
  • I usually figure out things on my own rather than rely on others for help
  • I cannot respect a friend who backs down from a fight. 
  •  Even when something is bothering me, it’s important to act like nothing is wrong around my friends.
  • If I tell my friends my worries, I will look weak

Daaruit valt meteen op te maken hoe groot de overlap is tussen die mannelijkheidsnormen en het geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon. Vrouwen kennen ook de neiging tot statuscompetitie, maar zijn er over het algemeen minder vatbaar voor dan mannen. Zie over het verband tussen mannelijkheid en statuscompetitie ook Mannen, mannelijkheid en statuscompetitie en Statuscompetitie en de eercultuur. We kunnen dus dat aanhangen van mannelijkheidsnormen probleemloos gelijkstellen aan het geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon.

Het blijkt nu dat het meer of minder onderschrijven van de traditionele rolverdeling door de ouders geen enkel verband had met de verschillen in het geactiveerd zijn van dat statuscompetitiepatroon van hun kind. Er zijn dus uit dit onderzoek(je) geen aanwijzingen dat kinderen dat "mannelijkheidsgedrag" van hun ouders overnemen of dat ze met hun ouders een genetische aanleg voor dat gedrag delen.

Wel was er een duidelijk verband tussen wat ik maar even de kwaliteit van de zorg noemde. Daarbij ging het om de sensitiviteit waarmee de moeder met het kind omging. Die werd door observatie vastgesteld op twee momenten, toen het kind 14 maanden en 24 maanden oud was, en werd onderscheiden in drie dimensies. Ik neem voor het gemak maar even de omschrijving van de onderzoekers over:

follow-the-lead practices, intrusiveness, and positive regard (NICHD Early Child Care Research Network, 1999, 2003). 

The follow-the-lead dimension in parenting indicates the degree to which the mother follows the child’s social gestures, expressions, and signals and responds appropriately; a high score in follow-the-lead indicates the mother is child-centered and is attuned to the child’s needs and interests consistently and promptly.

Intrusiveness in parenting assesses the level at which the mother imposes her agenda on the child without accommodating the child’s different needs for the pace of interaction and level of activity; high scores in intrusiveness indicate the mother frequently interrupts the child’s behaviors and leads the interactions. 

The positive regard scale rates the mother’s level of positive and warm interactions with the child; high scores in positive regard indicate that the mother shows a range of positive and warm facial and verbal expressions.

En daaruit is gemakkelijk op te maken dat die moederlijke sensitiviteit een goede benadering is van de sociale veiligheid waarmee het kind in het gezin opgroeit. Hoe beter de moeder reageert op de behoeften en interesses van het kind, hoe minder ze het kind de eigen agenda oplegt en hoe meer positiviteit en warmte ze het kind geeft, hoe groter de sociale veiligheid die haar kind ervaart.

De sociale veiligheid in het gezin is dus ook volgens dit onderzoek(je) een voorspeller van het op latere leeftijd geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon dan wel het gemeenschapspatroon. Hoe geringer die sociale veiligheid, hoe groter de kans op activering van het statuscompetitiepatroon. En andersom, hoe meer ervaren sociale veiligheid, hoe groter de kans op activering van het gemeenschapspatroon.

Waarbij ware te bedenken dat het effect van die sociale (on)veiligheid groter zal zijn hoe meer het gezin sociaal geïsoleerd is. Want als er meer contacten zijn met familie, grootouders (!), vrienden en buren, dan kunnen die een extra bron vormen van sociale veiligheid, die kan compenseren voor een gebrek eraan in het gezin. Er is dan meer een benadering van de coöperatieve zorg voor kinderen, die zo belangrijk was voor het evolutionaire succes van onze vroegste voorouders.

Geen opmerkingen: