donderdag 10 oktober 2024

Een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider - 3 - Kijken in Wilders' hoofd

Uit de kern van het sociaalwetenschappelijke zicht op het fenomeen van de foute leider (zie het vorige bericht) valt als eerste op te maken dat de foute leider als hij de politiek binnenkomt, niet zomaar een van de politici wil zijn, maar dat hij meteen een leidersrol ambieert. 

Hij is dan al zo van zichzelf vervuld, dat hij het slecht verdraagt om tussen gelijken, laat staan onder een andere leider, zijn werk te doen. Hij zal dus al vroeg in zijn politieke loopbaan een eigen partij oprichten of een bestaande partij overnemen en in beide gevallen er voor zorgen dat hij daar de alleenheerschappij uitoefent. Hij wil natuurlijk uiteindelijk de alleenheerschappij over de nationale staat, de top van de statushiërarchie, maar al op de weg daarnaartoe kan er natuurlijk maar één alleswetende gids zijn, hijzelf. Hij verzamelt dus mensen om zich heen, niet als gelijken en medestanders, maar als volgelingen. Volgelingen, die zijn superioriteit erkennen, aan hem loyaal zijn en niet zelf een rol op de voorgrond ambiëren. 

Dat alles is goed te begrijpen als het gedrag dat voortkomt uit de extreme activering van het statuscompetitiepatroon en dus de afwezigheid van het gemeenschapspatroon. Toevallig viel vanochtend mijn oog op deze passage in het Volkskrant-artikel Faber neemt een grote politieke gok, tenzij mislukking deel is van het plan:

Als Wilders snel concrete resultaten wil, is het logischer om met spoed aan gewone wetgeving te werken, hoewel daarbij het risico bestaat dat beide Kamers dan toch langer over het wetgevingstraject gaan doen dan Wilders wenselijk acht.

Als de PVV-leider vooral aan zijn kiezers wil laten zien dat hij er alles aan doet en dat anderen moeilijk doen over strenger asielbeleid, dan passen tegenstribbelende NSC-ministers en bezorgde Eerste Kamerleden gewoon in het scenario dat nu eerst helemaal moet worden uitgerold.

Niemand op het Binnenhof die in Wilders’ hoofd kan kijken, dus niemand die weet hoe het nu verder gaat.

Als iedereen op het Binnenhof sociaalwetenschappelijk geïnformeerd zou zijn, dan zou iedereen wel degelijk in Wilders' hoofd kunnen kijken. Want alles wijst erop dat zich daarin niets anders afspeelt dan de werking van de statuscompetitieve drijfveer. Alles staat in het teken van het bereiken van de alleenheerschappij. Die heeft hij al in zijn eigen "eenmanspartij", maar nu moet ook de logisch volgende stap worden gezet: de alleenheerschappij over de nationale staat. Zoals zijn vriend Orbán die in Hongarije heeft gezet. Zoals de door hem bewonderde Poetin die in Rusland heeft gezet. Zoals de door hem bewonderde Trump die in de Verenigde Staten zou willen zetten.

Dar verklaart ook zijn wezenlijke desinteresse in het politieke handwerk. In inhoudelijke debatten over de actuele problemen van klimaatcrisis, natuur, mestcrisis, woningnood, armoede. Zijn fractie, die niet bestaat uit zelfstandige politici, maar uit volgelingen van de leider, blinkt uit door afwezigheid bij belangrijke debatten in de Tweede kamer. Wilders wil helemaal niet bijdragen tot het oplossen van die problemen. 

Hij wil bij de volgende verkiezingen nog groter worden. En omdat hij ook wel inziet dat het bereiken van de absolute meerderheid niet realistisch is, wil hij alvast de bestaande mogelijkheden benutten om de democratie buiten spel te zetten. Daarom wil hij een asielcrisis uitroepen, zodat noodwetgeving mogelijk wordt. Niet om een probleem op te lossen, maar als eerste stap naar het einddoel: de alleenheerschappij. 

Weg met die democratie, waarin je met anderen als gelijken moet omgaan. In dat statuscompetitieve patroon past ook perfect de verbale agressie die we van Wilders zo goed kennen en die met hem de politiek is binnengekomen.

dinsdag 8 oktober 2024

Een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider - 2

Laten we eens verder verkennen wat een sociaalwetenschappelijk zicht op het fenomeen van de foute leider zoal inhoudt. 

We zagen in het vorige bericht het grote verschil in het wereldbeeld van de foute en de goede leider. 

Het wereldbeeld van de foute leider is dat van de sociale onveiligheid. Hij moet in het verleden afwijzingen of vernederingen hebben ondergaan die dat gevoel van onveiligheid hebben getriggerd. Maar niet iedereen die ooit afgewezen of vernederd is, wordt een foute leider. De meeste mensen overwinnen zo'n episode, bijvoorbeeld doordat ze nog open staan voor nieuwe en positieve sociale ervaringen die er op wijzen dat anderen mensen wel zijn te vertrouwen. Voor anderen blijft die episode van vernedering en bedreiging traumatisch, waardoor ze een psychische aandoening ontwikkelen. 

Maar voor degene die zich ontwikkelt tot een foute leider is het een ervaring die hem de rest van zijn leven aanstuurt. Dat ligt eraan dat de foute leider niet kan relativeren. En dat ligt weer aan zijn mateloze zelfbewondering, dus aan zijn narcisme. Met een narcistisch zelfbeeld is elke ervaring die daar twijfel aan zou kunnen zaaien onverdraaglijk. En een ervaring die dus alleen maar met haat en agressie kan worden beantwoord. De bron van de twijfel, degenen die afwezen of vernederden, moeten eerst met verbale agressie worden geïntimideerd en daarna, als dat eenmaal mogelijk is, worden aangepakt, uitgeschakeld, ja, geëlimineerd. 

Dat alles speelt zich af als het statuscompetitiepatroon in extreme mate is geactiveerd. Dat wil zeggen dat het gemeenschapspatroon volstrekt afwezig is en dus geen matigende, relativerende invloed meer kan uitoefenen. Er is maar een drijfveer over: de sociale verhoudingen moeten in overeenstemming gebracht worden met de absolute zelfbewondering. De noodzaak van het bereiken van de top van de statushiërarchie is allesoverheersend. En daar aangekomen is allesoverheersend dat mogelijke rivalen worden opgespoord en onschadelijk gemaakt.

Tegenover dat extreem statuscompetitieve wereldbeeld staat het gemeenschapswereldbeeld. De drijfveer van de goede leider (en de goede politicus) bestaat eruit dat hij/zij in het democratische verband bijdraagt aan het vinden van het zo goed mogelijke beleid voor iedereen. Tegenover het ieder-voor-zich van het sociaal onveilige statuscompetitieve wereldbeeld staat het iedereen-telt-mee van het sociaal veilige gemeenschapswereldbeeld. (Zie ook nog eens Het gemeenschapswereldbeeld en het statuscompetitieve wereldbeeld in de politiek.) De goede leider heeft eigen opvattingen over wat het goede beleid is, maar respecteert andere opvattingen. Het respect dat voortkomt uit het besef dat andersdenkenden evenzeer het beste beleid voor iedereen willen en evenzeer andere opvattingen respecteren. Daarmee is de toestand van sociale veiligheid gekarakteriseerd die voor het functioneren van de democratie onontbeerlijk is. 

En daarmee hebben we de kern te pakken van het sociaalwetenschappelijke zicht op het fenomeen van de foute leider.

In volgende berichten meer over wat er zoal uit die kern kan worden afgeleid over het gedrag van de foute leider en het gedrag van politici en kiezers die met een foute leider geconfronteerd worden. En over de kansen dat een democratie bestand is tegen een foute leider. Hier het vervolg.

vrijdag 4 oktober 2024

Geneigdheid tot gemeenschapsgedrag dan wel statuscompetitiegedrag af te lezen aan gelaatsuitdrukkingen

Als de tegenstelling tussen het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon zo fundamenteel is voor het sociale leven, dan zou je verwachten dat mensen zo zijn geëvolueerd dat ze gemakkelijk bij anderen de neiging tot het ene dan wel het andere patroon kunnen herkennen. Dat is immers van belang voor het bepalen van hoe je je het beste tegenover iemand kunt opstellen. Dit geldt natuurlijk in het bijzonder voor anderen die je nog niet goed kent. Van anderen die je al langer kent, ben je al veel te weten gekomen over hun gedrag.

Het vele onderzoek dat die verwachting bevestigt, komt aan de orde in de pas verschenen studie What Your Face Says: How Signals of Communion and Agency Inform First Impressions and Behavioural Intentions. Daarin gaat er over wat mensen aan de gelaatsuitdrukking van onbekenden aflezen over hun geneigdheid tot communal behavior dan wel tot agentic behavior. In de sociaalwetenschappelijke literatuur wordt met dat eerste gedoeld op gedrag dat met het welzijn van anderen rekening houdt, terwijl het tweede slaat op gedrag dat primair op het eigen welzijn gericht is. Zie bijvoorbeeld Agency and communion from the perspective of self versus others.  

Communal behavior komt dus sterk overeen met wat ik gemeenschapsgedrag noem, terwijl agentic behavior, afhankelijk van hoe het wordt gemeten, overeenkomt met wat ik statuscompetitiegedrag noem. In het pas verschenen onderzoek dat ik hierboven noem wordt communal voor de proefpersonen omschreven als "being sociable and warm with others" en agentic als "being efficient and competent". Bij die laatste omschrijving is er natuurlijk maar weinig overeenkomst met het statuscompetitiepatroon.

Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen bepaalde gelaatstrekken associëren met gemeenschapsgedrag en andere trekken met statuscompetitiegedrag. Op basis daarvan kon een database worden ontwikkeld met 40 neutrale gezichten met een gemeenschapsvariant en een statuscompetitievariant. Een voorbeeld zie je hieronder.

Rechtsboven zie je de gelaatsuitdrukking die sterk wordt geassocieerd met het gemeenschapspatroon en linksboven de tegenovergestelde uitdrukking. En rechtsonder de uitdrukking die sterk met "being efficient and competent" wordt geassocieerd en linksonder de daaraan tegengestelde uitdrukking. Een en ander houdt in dat je de tegenstelling van het gemeenschapspatroon en het statuscompetitiepatroon eigenlijk alleen terugvindt in de bovenste rij gezichten; links statuscompetitie, rechts gemeenschap.. 

De onderzoekers vroegen proefpersonen o.a. hoe positief of negatief  (how pleasant, how desirable, how bad/good) ze de gelaatsuitdrukking beoordeelden. Zoals te verwachten kwam daaruit naar voren dat die beoordelingen vooral werden bepaald door de mate waarin het gemeenschapspatroon tot uitdrukking kwam: rechtsboven positief, linksboven negatief. Als we iemand nog niet kennen, zijn we vooral gericht op het herkennen van aanwijzingen voor de geneigdheid tot oftewel gemeenschapsgedrag dan wel statuscompetitiegedrag en zijn we uiteraard positief over de eerste en negatief over de tweede. 

Onbekendheid met iemand schept ambivalentie en dus een zekere mate van onveiligheid. Dat lossen we graag zo snel mogelijk op en daar zijn we kennelijk, waarschijnlijk vaak al onbewust, goed toe in staat. 

En dat gelaatsuitdrukkingen ons iets vertellen over de het geactiveerd zijn van een gedragspatroon is natuurlijk niet verrassend. Beide patronen zijn immers een lichamelijke, neurofysiologische toestand. Als het gemeenschapspatroon geactiveerd is, dan bevinden we ons in de neurofysiologische toestand van sociale betrokkenheid en die toestand is aan ons af te lezen. Net zo als de vecht-toestand van het geactiveerd zijn van het statuscompetitiepatroon.