Richard Wilkinson gaf gisteren in een volle Nieuwe Kerk aan het Spui in Den Haag de WRR-Lecture 2013.
Over de schadelijke sociale en gezondheidseffecten van
inkomensongelijkheid. Je kunt hier een kortere versie van die
lezing volgen, de TED-lezing die hij op 9 augustus van dit jaar uitsprak. Zie hier en hier voor eerdere berichten over Richard Wilkinson op dit blog.
Richard Wilkinson doet al lang onderzoek naar de schadelijke gevolgen van inkomensongelijkheid. Zie hier voor zijn biografie. Zijn laatste boek, samen met Kate Pickett, The Spirit Level. Why More Equal Societies Almost Always Do Better,
kreeg veel aandacht en zal de aanleiding zijn geweest voor de WRR om
hem uit te nodigen. Dat werd tijd, want hij werd in ons land lang over
het hoofd gezien.
Gisteren gaf hij een overzicht van
alle aanwijzingen die er zijn voor die schadelijke gevolgen van grote
inkomensongelijkheid. Hoe groter de inkomensongelijkheid in een land,
hoe slechter de gezondheid, hoe lager de levensverwachting, hoe slechter
de onderwijsprestaties, hoe geringer het onderling vertrouwen, hoe meer
geweld, hoe hoger de straffen, hoe groter de gevangenispopulatie en hoe
lager de mobiliteit.
En hoe dat komt? Doordat ons
sociale leven en onze onderlinge sociale verhoudingen er op achteruit
gaan. Grotere verschillen tussen arm en rijk lokken meer
statuscompetitie uit. Iedereen is meer bezig met zich omhoog te werken
of te vermijden een loser te zijn. Vandaar een toename van narcisme en van zelfverheffing. En dat statuscompetitiegedrag
verhoogt de ervaren stress, wat het leven voor iedereen minder aangenaam
maakt. En dus ook korter.
Ik vond het gisteren wel een
enerverende gebeurtenis. Want de kerk zat vol met mensen die zich
behoorlijk geweerd hadden in de statuscompetitie. Of die daar, er waren
ook wat jongeren, nog sterk in verwikkeld waren. Hoge ambtenaren van
ministeries, leden van de Eerste en Tweede Tamer, hoogleraren, leden van
adviesraden en wetenschappelijke instituten. Wilkinson bracht zijn
boodschap nuchter en zakelijk. Mijn indruk was dat velen zich wat
ongemakkelijk gingen voelen.
Maar dat kan alleen mijn
indruk zijn geweest. De vraag is natuurlijk of de boodschap beklijft en
of al die geslaagden in de statuscompetitie in staat zijn om boven
zichzelf uit te stijgen. En om echt in te zien wat er mis is met dat
sociale arrangement waar ze met zoveel inzet aan hebben meegedaan.
Trouwens,
er zijn natuurlijk ook veel aanwijzingen voor negatieve economische
effecten van grote inkomensongelijkheid. Zie eerder dit bericht. En zie vandaag High pay, low pay and secular stagnation.
Update. Zie nu ook Richard Wilkinson op MeJudice.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
vrijdag 29 november 2013
donderdag 28 november 2013
De toename van psychische problemen is een echte toename, niet alleen maar een toename van diagnoses
Is de toename van psychische problemen of mentale stoornissen een echte toename? Of alleen maar een toename van het aantal diagnoses dat gesteld wordt?
Dat laatste zou kunnen vanwege de toename van het aanbod aan farmaceutische middelen en van psychotherapie die verlichting beloven en dat soms ook waarmaken. Het kan zijn dat mensen eerder dan vroeger hulp inroepen omdat die hulp er ook meer is. Er zou dan geen echte toename zijn, maar alleen maar een toename van diagnoses en behandelingen. Volgens die gedachte is de menselijke natuur nu eenmaal kwetsbaar voor psychische problemen en zijn we door groei van welvaart en wetenschap steeds beter in staat om daar iets aan te doen.
Maar het zou ook kunnen dat er een echte toename is. En dat dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapie daar een antwoord op is.
Een goede verklaring voor die echte toename zou zijn dat veranderingen in de sociale omgeving waarin mensen opgroeien en hun leven doorbrengen, een belangrijke oorzakelijke factor zijn voor allerlei psychische stoornissen, zoals depressie, angst- en aandachtsstoornissen. Zie ook hier en hier en hier. En die veranderingen zouden vooral te maken kunnen hebben met de toename van statuscompetitie waaraan wij onszelf en elkaar blootstellen. Er zijn velerlei aanwijzingen dat we er in afnemende mate in slagen om de jacht naar materiële welvaart, status en beroemdheid collectief te beperken of in meer onschuldige banen te leiden. Integendeel, het lijkt alsof die jacht steeds meer wordt aangewakkerd.En het is bekend dat we daardoor meer bloot staan aan de stress van statuscompetitie, sociaal isolement en eenzaamheid. Zie hier en hier.
Wat zou nu een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met een echte toename? Die zou er uit bestaan dat de toename van psychische problemen groter is bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. Want dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapieen is er voor alle leeftijdsgroepen. Daarentegen tikt die verandering in de sociale omgeving het eerst aan bij de nieuwe generaties, omdat die daarin opgroeien en er juist in die vormende leeftijdsfase mee geconfronteerd worden. Zie De sociale uitdaging van de adolescentie. Als je jong bent, moet je je nog bewijzen en die uitdaging is groter, hoe competitiever de maatschappij is.
Welnu, het lijkt er op dat inderdaad psychische problemen sneller toenemen bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. De studie National Trends in the Mental Health Care of Children, Adolescents, and Adults by Office-Based Physicians (betaalpoort) geeft uitsluitsel, althans voor wat de Verenigde Staten betreft. Tussen 1995 en 2010 nam het aantal visites aan huisartsen voor psychische problemen, aan psychiaters en aan psychotherapeuten van kinderen en jongeren (beneden de 21 jaar) fors, en significant, sterker toe dan van volwassenen. Een sterke aanwijzing dat onze verslechterende sociale omgeving een oorzaak is van de toename aan psychische problemen.
Dat laatste zou kunnen vanwege de toename van het aanbod aan farmaceutische middelen en van psychotherapie die verlichting beloven en dat soms ook waarmaken. Het kan zijn dat mensen eerder dan vroeger hulp inroepen omdat die hulp er ook meer is. Er zou dan geen echte toename zijn, maar alleen maar een toename van diagnoses en behandelingen. Volgens die gedachte is de menselijke natuur nu eenmaal kwetsbaar voor psychische problemen en zijn we door groei van welvaart en wetenschap steeds beter in staat om daar iets aan te doen.
Maar het zou ook kunnen dat er een echte toename is. En dat dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapie daar een antwoord op is.
Een goede verklaring voor die echte toename zou zijn dat veranderingen in de sociale omgeving waarin mensen opgroeien en hun leven doorbrengen, een belangrijke oorzakelijke factor zijn voor allerlei psychische stoornissen, zoals depressie, angst- en aandachtsstoornissen. Zie ook hier en hier en hier. En die veranderingen zouden vooral te maken kunnen hebben met de toename van statuscompetitie waaraan wij onszelf en elkaar blootstellen. Er zijn velerlei aanwijzingen dat we er in afnemende mate in slagen om de jacht naar materiële welvaart, status en beroemdheid collectief te beperken of in meer onschuldige banen te leiden. Integendeel, het lijkt alsof die jacht steeds meer wordt aangewakkerd.En het is bekend dat we daardoor meer bloot staan aan de stress van statuscompetitie, sociaal isolement en eenzaamheid. Zie hier en hier.
Wat zou nu een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met een echte toename? Die zou er uit bestaan dat de toename van psychische problemen groter is bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. Want dat toegenomen aanbod van pillen en psychotherapieen is er voor alle leeftijdsgroepen. Daarentegen tikt die verandering in de sociale omgeving het eerst aan bij de nieuwe generaties, omdat die daarin opgroeien en er juist in die vormende leeftijdsfase mee geconfronteerd worden. Zie De sociale uitdaging van de adolescentie. Als je jong bent, moet je je nog bewijzen en die uitdaging is groter, hoe competitiever de maatschappij is.
Welnu, het lijkt er op dat inderdaad psychische problemen sneller toenemen bij kinderen en jongeren dan bij volwassenen en ouderen. De studie National Trends in the Mental Health Care of Children, Adolescents, and Adults by Office-Based Physicians (betaalpoort) geeft uitsluitsel, althans voor wat de Verenigde Staten betreft. Tussen 1995 en 2010 nam het aantal visites aan huisartsen voor psychische problemen, aan psychiaters en aan psychotherapeuten van kinderen en jongeren (beneden de 21 jaar) fors, en significant, sterker toe dan van volwassenen. Een sterke aanwijzing dat onze verslechterende sociale omgeving een oorzaak is van de toename aan psychische problemen.
dinsdag 26 november 2013
Peter de Waard over de werkgelegenheidsdoelstelling
Ik ben wel eens onvriendelijk geweest tegen Peter de Waard, columnist economie van de De Volkskrant - en met recht. Maar vandaag is er reden om iets vriendelijker te zijn.
Want De Waard schrijft vandaag het een goed idee te vinden van de Commissie Melkert om als overheid, en als Europese Unie, een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Naast en evenwaardig aan de doelstelling van een begrotingstekort van maximaal 3 procent. Ik vond dat eerder ook een goed idee.
Ook merkt hij op dat de huidige PvdA vooral bezig is met het terugdringen van het begrotingstekort. En dat dat vreemd is gezien de sociaaldemocratische traditie van het streven naar volledige werkgelegenheid. Ja, wat er met de PvdA aan de hand is, dat snap je niet. Zeker niet als je, met Peter de Waard, bedenkt dat het in China en de Verenigde Staten (de Fed) heel normaal wordt gevonden om een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Eigenlijk snap je ook niet wat er toch met Europa aan de hand is. Laten we maar even Peter citeren:
Maar toch ook nog wat kritiek. Want waarom moet Peter nu de doelstelling van de volledige werkgelegenheid (in plaats van maximaal 5 procent) een utopie noemen? Er is niets utopisch (of socialistisch) aan die doelstelling. Hij behoorde ooit tot het algemeen gangbare rijtje van doelstellingen voor de economische politiek, naast een stabiel prijspeil, evenwicht op de betalingsbalans, een bevredigend percentage van (selectieve) economische groei en een redelijke inkomensverdeling. Totdat de politieke elite zich liet bekeren tot het buitenissige idee dat het uitsluitend hoort te gaan over begrotingsevenwicht en een stabiel prijspeil. Over utopisch gesproken.
En waarom noemt Peter het creëren van banen via groei goedschiks en via stimulering ("desnoods") kwaadschiks? Dat doet vermoeden dat hij geen oog heeft voor de mogelijkheid dat stimulering van de vraag nodig is voor de economische groei. Het is, laten we zeggen, een raadselachtige passage.
Want De Waard schrijft vandaag het een goed idee te vinden van de Commissie Melkert om als overheid, en als Europese Unie, een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Naast en evenwaardig aan de doelstelling van een begrotingstekort van maximaal 3 procent. Ik vond dat eerder ook een goed idee.
Ook merkt hij op dat de huidige PvdA vooral bezig is met het terugdringen van het begrotingstekort. En dat dat vreemd is gezien de sociaaldemocratische traditie van het streven naar volledige werkgelegenheid. Ja, wat er met de PvdA aan de hand is, dat snap je niet. Zeker niet als je, met Peter de Waard, bedenkt dat het in China en de Verenigde Staten (de Fed) heel normaal wordt gevonden om een werkgelegenheidsdoelstelling te hebben. Eigenlijk snap je ook niet wat er toch met Europa aan de hand is. Laten we maar even Peter citeren:
In de eurozone zijn nu 19,5 miljoen mensen werkloos. Dat is 12,2 procent van de beroepsbevolking. Maar op de bijeenkomsten van de ministers van financiën in Brussel of Luxemburg staan alleen de begrotingstekorten op de agenda - niet die werkloosheid. Die blijft maar oplopen: dit jaar komen er in de eurozone één miljoen bij.Goed gezegd.
Maar toch ook nog wat kritiek. Want waarom moet Peter nu de doelstelling van de volledige werkgelegenheid (in plaats van maximaal 5 procent) een utopie noemen? Er is niets utopisch (of socialistisch) aan die doelstelling. Hij behoorde ooit tot het algemeen gangbare rijtje van doelstellingen voor de economische politiek, naast een stabiel prijspeil, evenwicht op de betalingsbalans, een bevredigend percentage van (selectieve) economische groei en een redelijke inkomensverdeling. Totdat de politieke elite zich liet bekeren tot het buitenissige idee dat het uitsluitend hoort te gaan over begrotingsevenwicht en een stabiel prijspeil. Over utopisch gesproken.
En waarom noemt Peter het creëren van banen via groei goedschiks en via stimulering ("desnoods") kwaadschiks? Dat doet vermoeden dat hij geen oog heeft voor de mogelijkheid dat stimulering van de vraag nodig is voor de economische groei. Het is, laten we zeggen, een raadselachtige passage.
We gaan minder en minder en minder bij elkaar op bezoek. Gezinnen weer meer sociaal geïsoleerd
De beste indicator voor het toenemende sociaal isolement van gezinnen is waarschijnlijk de tijd die we besteden aan het bij elkaar op bezoek gaan. Een belangrijk element van een persoonlijke relatie is dat je elkaar niet alleen op het werk treft of op de voetbalclub of alleen communiceert via telefoon, email of Facebook, maar dat je ook bij elkaar over de vloer komt. Een persoon kennen betekent ook hem/haar in de huiselijke sfeer meemaken.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau houdt al sinds 1975 om de vijf jaar bij hoeveel tijd wij gemiddeld per week besteden aan het bij elkaar op bezoek gaan. Dat gaat steeds over een week per jaar, altijd in oktober. Een steekproef van de Nederlandse bevolking houdt dan een dagboek bij.
In 2003, in Geld en 'de rest'. Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid (pdf), verbaasde ik me er al over dat die tijdsbesteding tussen 1975 en 2000 alleen maar was afgenomen. Niet dat ik dat niet had verwacht, maar het komt in de sociale wetenschappen weinig voor dat een vermoeden zo ondubbelzinnig door de cijfers wordt gestaafd.
Vandaag publiceert het SCP de cijfers tot en met 2011, in de publicatie Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders. Heeft die trend zich doorgezet? Ik zocht meteen de tabel op (Tabel 4.6 op p. 94). En heb er deze grafiek van gefabriceerd (let op de verspringing in jaren na 2005):
En ja, de trend zet zich door. En hij versnelt, zo lijkt het. Sinds 1975 is het aantal uren dat we bij elkaar op bezoek gaan met meer dan de helft afgenomen.
Natuurlijk kun je ook nog kijken naar andere vormen van sociale contacten, zoals die met huisgenoten en de contacten via telefoon en internet. Dan zie je dat die laatste, de gemediëerde contacten, inderdaad zijn toegenomen. Maar praten met huisgenoten is sterk afgenomen, waarschijnlijk samenhangend met televisiekijken en internetgebruik. Per saldo is er een daling van "sociale contacten" van 11,3 in 1975 naar 7,2 uren in 2011.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau houdt al sinds 1975 om de vijf jaar bij hoeveel tijd wij gemiddeld per week besteden aan het bij elkaar op bezoek gaan. Dat gaat steeds over een week per jaar, altijd in oktober. Een steekproef van de Nederlandse bevolking houdt dan een dagboek bij.
In 2003, in Geld en 'de rest'. Over uitzwerming, teloorgang van gemeenschap en de noodzaak van gemeenschapsbeleid (pdf), verbaasde ik me er al over dat die tijdsbesteding tussen 1975 en 2000 alleen maar was afgenomen. Niet dat ik dat niet had verwacht, maar het komt in de sociale wetenschappen weinig voor dat een vermoeden zo ondubbelzinnig door de cijfers wordt gestaafd.
Vandaag publiceert het SCP de cijfers tot en met 2011, in de publicatie Met het oog op de tijd. Een blik op de tijdsbesteding van Nederlanders. Heeft die trend zich doorgezet? Ik zocht meteen de tabel op (Tabel 4.6 op p. 94). En heb er deze grafiek van gefabriceerd (let op de verspringing in jaren na 2005):
En ja, de trend zet zich door. En hij versnelt, zo lijkt het. Sinds 1975 is het aantal uren dat we bij elkaar op bezoek gaan met meer dan de helft afgenomen.
Natuurlijk kun je ook nog kijken naar andere vormen van sociale contacten, zoals die met huisgenoten en de contacten via telefoon en internet. Dan zie je dat die laatste, de gemediëerde contacten, inderdaad zijn toegenomen. Maar praten met huisgenoten is sterk afgenomen, waarschijnlijk samenhangend met televisiekijken en internetgebruik. Per saldo is er een daling van "sociale contacten" van 11,3 in 1975 naar 7,2 uren in 2011.
zondag 24 november 2013
Muziek voor de zondagochtend - Leila Josefowicz speelt Salonen: Violin Concerto, 1st part
Hoe zou het zijn met Leila Josefowicz? Van wie eerder dit jaar de prachtige uitvoering van Stravinsky's Vioolconcert voorbij kwam? Welnu, speciaal voor haar schreef Essa-Pekka Salonen een vioolconcert. Het staat in twee delen op YouTube; hieronder het eerste deel. Hier het tweede deel.
Update. Maar hoe gaat het nú met Leila Josefowicz? Ze heeft begin deze maand weer twee keer het Vioolconcert van Stravinksy gespeeld, in Baltimore met Marin Alsop als dirigente. En ze doet dat in december nog twee keer, dan met Mark Wigglesworth als dirigent, in Miami. Allemaal op haar website te lezen.
Update. Maar hoe gaat het nú met Leila Josefowicz? Ze heeft begin deze maand weer twee keer het Vioolconcert van Stravinksy gespeeld, in Baltimore met Marin Alsop als dirigente. En ze doet dat in december nog twee keer, dan met Mark Wigglesworth als dirigent, in Miami. Allemaal op haar website te lezen.
donderdag 21 november 2013
Commissie-Melkert adviseert een norm voor het 'werktekort'
Oké, het rapport van de Commissie-Melkert, die linkse oplossingen voor de crisis moest ontwikkelen, is vandaag verschenen. Het is hier te downloaden. Ik had daar al een poos nieuwsgierig naar uitgekeken. Zie dit bericht en dit bericht. Ik ga het rustig lezen, maar nu alvast een eerste reactie.
Waar ik op hoopte is dat het rapport er voor zou pleiten om het macro-economische doel van de volledige werkgelegenheid weer terug te brengen in het hart van beleid en politiek. Dus weg van de rampzalige gedachte dat als de overheidsbegroting maar in evenwicht is en de prijzen stabiel zijn, dat dan alles vanzelf verder goed komt. Dat idee stond aan de grondslag van het bezuinigingsbeleid en weinigen geloven nu nog dat dat beleid succesvol is.
En mijn eerste indruk is dat het rapport niet teleurstelt. Mijn oog viel op deze passage:
De PvdA zou er goed aan doen om dit voorstel meteen te omarmen. Blijft mijn verbazing dat de partij ooit het pad van de doelstelling van de volledige werkgelegenheid heeft verlaten.
Waar ik op hoopte is dat het rapport er voor zou pleiten om het macro-economische doel van de volledige werkgelegenheid weer terug te brengen in het hart van beleid en politiek. Dus weg van de rampzalige gedachte dat als de overheidsbegroting maar in evenwicht is en de prijzen stabiel zijn, dat dan alles vanzelf verder goed komt. Dat idee stond aan de grondslag van het bezuinigingsbeleid en weinigen geloven nu nog dat dat beleid succesvol is.
En mijn eerste indruk is dat het rapport niet teleurstelt. Mijn oog viel op deze passage:
Over de hele wereld maken mensen zich het meest zorgen om werk, werk en nog eens werk – voor henzelf en voor hun kinderen. Waarom krijgt deze bezorgdheid zoveel minder aandacht dan de financiële sector? Waarom konden overheden wel de rol van ‘banker of last resort’ spelen, maar niet de rol van ‘employer of last resort’? De onaanvaardbaar hoge werkloosheidscijfers, vooral in Zuid en Oost-Europa – maar ook in Nederland – tonen de beperkingen van de “vrije markt”. Een bloeiende handel is voor iedereen van levensbelang en zit in de mens ingebakken. Markten behoren in hun functioneren echter wel dienstbaar te zijn aan maatschappelijke doelstellingen en bij te dragen aan het benaderen van volledige werkgelegenheid. Daarvoor pleiten zowel morele als economische argumenten.En even verderop:
Europa zal aan de drie-eenheid van tekort, inflatie en schuld de variabelen werkgelegenheid en lange termijn investeringen moeten toevoegen als harde kwantitatieve criteria voor het toezicht door de politieke en monetaire autoriteiten. De commissie pleit voor het vastleggen van twee evenwaardige normen: een trendmatige norm voor het begrotingstekort: 3% of lager én een trendmatige norm voor het ‘werktekort’: werkloosheid 5% of lager. De politieke betekenis hiervan is dat als niet aan beide tegelijk wordt voldaan er een probleem is dat om een oplossing vraagt met inzet van een mix van beleidshervormingen, budgettaire en/of monetaire maatregelen. Hiervoor zijn twee belangrijke institutionele hervormingen nodig.Dat voorstel om naast de norm voor het begrotingstekort een daaraan evenwaardige norm voor de werkloosheid toe te voegen is een vondst. Waarom 5 procent? Tja, dat is natuurlijk net zo willekeurig als dat percentage van 3 voor het begrotingstekort. Belangrijker is dat beide normen evenwaardig moeten zijn. Interessant is ook het voorstel dat de ECB expliciet een dubbel mandaat zou moeten krijgen: naast prijsstabiliteit ook volledige werkgelegenheid. Zie daarover ook nog eens James Galbraith.
Ten eerste aanvulling van het mandaat van de ECB en van De Nederlandsche Bank zodat naast prijsstabiliteit ook werkgelegenheid als doel van monetair beleid zal gelden. Dit is in overeenstemming met wat bijvoorbeeld in de VS de taak is van het Federal Reserve System
met president Bernanke’s “pledge” vorig jaar om verruimd monetair beleid te voeren teneinde de werkloosheid in de VS fors te verminderen met 6,5% als ijkpunt. En ten tweede aanvulling van het EMU Stabiliteitsverdrag met het werkloosheidsijkpunt van 5% als richtsnoer van politiek handelen. Voor een geïntegreerd monetair, budgettair en sociaal beleid en voor regulering van de interne markt is een stevig financieel fundament nodig, waarmee de Unie tegenslagen kan opvangen en in betere tijden de economie kan stimuleren door te investeren in innovatie, werk en infrastructuur. De invoering van Euroobligaties is een middel om dat fundament te realiseren.
De PvdA zou er goed aan doen om dit voorstel meteen te omarmen. Blijft mijn verbazing dat de partij ooit het pad van de doelstelling van de volledige werkgelegenheid heeft verlaten.
Meer over de schade van (jeugd-)werkloosheid
Ons inzicht in de negatieve gezondheidseffecten van (langdurige) werkloosheid breidt zich uit. Zie eerder dit bericht en dit bericht. Nu is er de nieuwe studie Long-Term Unemployment Is Associated with Short Telomeres in 31-Year-Old Men: An Observational Study in the Northern Finland Birth Cohort 1966 (pdf).
De Finse onderzoekers volgden een grote groep mensen die in 1966 geboren waren. Degenen die (in 1997) in de voorafgaande drie jaar 500 dagen of meer werkloos waren geweest, bleken kortere telomeren te hebben. Telomeren zijn stukjes DNA aan het uiteinde van chromosomen, die korter worden bij het ouder worden. Kortere telomeren in vergelijking met leeftijdsgenoten wijzen op snellere veroudering en gezondheidsproblemen zoals ontstekingen, voortkomend uit het langdurig ervaren van stressvolle levensomstandigheden.
Doordat voor allerlei factoren gecontroleerd kon worden (zoals geboortegewicht, leeftijd ouders bij geboorte, opleiding, sociaaleconomische status, gezinssituatie, body mass index, roken, alcoholgebruik, eerdere gezondheidsproblemen), is dit een duidelijke aanwijzing dat langdurige werkloosheid een oorzakelijke rol speelde.
Het ging hier om 31-jarigen, die dus al biologisch aantoonbare negatieve effecten ondervinden van het hebben ervaren van langdurige werkloosheid. Dat geeft te denken over de extreem hoge jeugdwerkloosheidscijfers die onze politieke leiders in Europa, vooral in Griekenland, Spanje, Italië en Portugal, laten bestaan. Weten ze wel wat ze doen?
De Finse onderzoekers volgden een grote groep mensen die in 1966 geboren waren. Degenen die (in 1997) in de voorafgaande drie jaar 500 dagen of meer werkloos waren geweest, bleken kortere telomeren te hebben. Telomeren zijn stukjes DNA aan het uiteinde van chromosomen, die korter worden bij het ouder worden. Kortere telomeren in vergelijking met leeftijdsgenoten wijzen op snellere veroudering en gezondheidsproblemen zoals ontstekingen, voortkomend uit het langdurig ervaren van stressvolle levensomstandigheden.
Doordat voor allerlei factoren gecontroleerd kon worden (zoals geboortegewicht, leeftijd ouders bij geboorte, opleiding, sociaaleconomische status, gezinssituatie, body mass index, roken, alcoholgebruik, eerdere gezondheidsproblemen), is dit een duidelijke aanwijzing dat langdurige werkloosheid een oorzakelijke rol speelde.
Het ging hier om 31-jarigen, die dus al biologisch aantoonbare negatieve effecten ondervinden van het hebben ervaren van langdurige werkloosheid. Dat geeft te denken over de extreem hoge jeugdwerkloosheidscijfers die onze politieke leiders in Europa, vooral in Griekenland, Spanje, Italië en Portugal, laten bestaan. Weten ze wel wat ze doen?
woensdag 20 november 2013
Pesten hoort bij statuscompetitie. Wil je pesten terugdringen, doe dan iets aan de statuscompetitie
In eerdere berichten beweerde ik dat pesten op school voortkomt uit statuscompetitie en dat het naar leeftijd gesegregeerde klassensysteem, naast grote scholen, statuscompetitie aanwakkert. De sociale structuur van een groep van leeftijdsgenoten die elkaar niet goed kennen (nog geen gezamenlijke geschiedenis hebben) is amorf. Kinderen weten nog niet wat ze aan elkaar hebben. Daardoor kan het de kant op gaan van onderling gemeenschapsgedrag (zeg maar, rekening houden met elkaar) of de kant op van statuscompetitie (zeg maar, strijd om wie domineert en wie zich schikt). Zie ook dit bericht.
Leeftijdsverschillen zouden de kans op gemeenschapsgedrag vergroten, want de aanwezigheid van jongere kinderen zet oudere kinderen er gemakkelijk toe aan om zich wat over hen te ontfermen. En dat gedrag is dan meteen voor die jongere kinderen een voorbeeld van hoe ze zich moeten gedragen.
Maar is pesten wel een vorm van statuscompetitie? Het ligt voor de hand om dat te denken, maar zijn er empirische aanwijzingen?
Ja, die zijn er. Zo is er net de studie The Role of Social Goals in Bullies’ and Victims’ Social Information Processing in Response to Ambiguous and Overtly Hostile Provocation (betaalpoort) verschenen, waaruit blijkt dat kinderen (van 7 tot 10 jaar) die pesten of gepest worden op provocaties op een wijze reageren die met statuscompetitiegedrag overeenkomt.
De onderzoekers lieten de kinderen korte scenario's lezen waarin zulke provocaties werden beschreven. Bijvoorbeeld het scenario dat je merkt dat je schoolvriendjes niet met je praten en ontdekt dat dat komt doordat er lelijke dingen over je worden rondverteld. Of een scenario waarin iemand iets vernielt wat jij net met veel zorg gemaakt hebt. Kinderen moesten dan vragen beantwoorden over hoe ze zouden reageren.
Het blijkt dan dat de kinderen die veel pesten bozer en assertiever reageren dan de kinderen die gepest worden. Kinderen die veel gepest worden reageren juist meer met zich te schikken en er in te berusten. Wat samengaat met minder boos worden, wat waarschijnlijk betekent dat ze er in slagen om hun boosheid te onderdrukken.
Dit zijn precies de gedragingen die bij het statuscompetitiepatroon horen: intimidatie en overheersing versus onderdanigheid en berusting. Wat de pesters betreft is er ook de negatieve samenhang met het pogen om een goede relatie in stand te houden, dus met gemeenschapsgedrag. Ze willen intimideren en dat is uiteraard volledig tegengesteld aan het streven naar een goede relatie.
Is het dan ook zo dat pesters meer dan hun slachtoffers gericht zijn op statuscompetitie? In de zin dat ze meer in het algemeen de doelen van de statuscompetitie nastreven? Uit de eerder verschenen studie Empirical Test of Bullies’ Status Goals: Assessing Direct Goals, Aggression, and Prestige is op te maken dat dit inderdaad het geval is. De onderzoekers vroegen kinderen (van 10-11 en 14-15 jaar) hoe belangrijk ze het vonden:
Je kunt dus, met allerlei anti-pestprogramma's, proberen om het pesten terug te dringen, maar als je niets aan de statuscompetitie doet, dan laat je de sociale bron van dat pesten in stand. Want ook als statuscompetitie minder schadelijke vormen aanneemt dan pesten, heeft het negatieve effecten. Zie De stress van statuscompetitie en eenzaamheid.
En leeftijdsmenging is dus een goede manier om iets aan die statuscompetitie te doen.
Leeftijdsverschillen zouden de kans op gemeenschapsgedrag vergroten, want de aanwezigheid van jongere kinderen zet oudere kinderen er gemakkelijk toe aan om zich wat over hen te ontfermen. En dat gedrag is dan meteen voor die jongere kinderen een voorbeeld van hoe ze zich moeten gedragen.
Maar is pesten wel een vorm van statuscompetitie? Het ligt voor de hand om dat te denken, maar zijn er empirische aanwijzingen?
Ja, die zijn er. Zo is er net de studie The Role of Social Goals in Bullies’ and Victims’ Social Information Processing in Response to Ambiguous and Overtly Hostile Provocation (betaalpoort) verschenen, waaruit blijkt dat kinderen (van 7 tot 10 jaar) die pesten of gepest worden op provocaties op een wijze reageren die met statuscompetitiegedrag overeenkomt.
De onderzoekers lieten de kinderen korte scenario's lezen waarin zulke provocaties werden beschreven. Bijvoorbeeld het scenario dat je merkt dat je schoolvriendjes niet met je praten en ontdekt dat dat komt doordat er lelijke dingen over je worden rondverteld. Of een scenario waarin iemand iets vernielt wat jij net met veel zorg gemaakt hebt. Kinderen moesten dan vragen beantwoorden over hoe ze zouden reageren.
Het blijkt dan dat de kinderen die veel pesten bozer en assertiever reageren dan de kinderen die gepest worden. Kinderen die veel gepest worden reageren juist meer met zich te schikken en er in te berusten. Wat samengaat met minder boos worden, wat waarschijnlijk betekent dat ze er in slagen om hun boosheid te onderdrukken.
Dit zijn precies de gedragingen die bij het statuscompetitiepatroon horen: intimidatie en overheersing versus onderdanigheid en berusting. Wat de pesters betreft is er ook de negatieve samenhang met het pogen om een goede relatie in stand te houden, dus met gemeenschapsgedrag. Ze willen intimideren en dat is uiteraard volledig tegengesteld aan het streven naar een goede relatie.
Is het dan ook zo dat pesters meer dan hun slachtoffers gericht zijn op statuscompetitie? In de zin dat ze meer in het algemeen de doelen van de statuscompetitie nastreven? Uit de eerder verschenen studie Empirical Test of Bullies’ Status Goals: Assessing Direct Goals, Aggression, and Prestige is op te maken dat dit inderdaad het geval is. De onderzoekers vroegen kinderen (van 10-11 en 14-15 jaar) hoe belangrijk ze het vonden:
- om zelfbewust over te komen en indruk op anderen te maken
- dat anderen denken dat je slim bent
- dat anderen je respecteren en bewonderen
Je kunt dus, met allerlei anti-pestprogramma's, proberen om het pesten terug te dringen, maar als je niets aan de statuscompetitie doet, dan laat je de sociale bron van dat pesten in stand. Want ook als statuscompetitie minder schadelijke vormen aanneemt dan pesten, heeft het negatieve effecten. Zie De stress van statuscompetitie en eenzaamheid.
En leeftijdsmenging is dus een goede manier om iets aan die statuscompetitie te doen.
maandag 18 november 2013
Wat is het èchte nieuwe wondermiddel tegen depressie?
Wat is er toch met mensen aan de hand dat de kans om depressief te worden zo groot is en steeds maar lijkt toe te nemen?
Volgens het laatste rapport van de World Health Organization zijn er wereldwijd 350 miljoen mensen depressief. Nu kun je zeggen dat dat niet eens zo veel is op een wereldbevolking van meer dan 7 miljard (5 procent). Maar je kunt er ook van uit gaan dat depressie, een hevige en langdurige neerslachtigheid die het dagelijks functioneren aantast, eigenlijk helemaal niet zou moeten voorkomen. Met een evolutionaire blik zou je zeggen dat organismen in de loop van de tijd behoorlijk goed zijn aangepast aan hun omgeving en dat ze daardoor een soort optimale uitdaging ervaren. Waardoor ze zich in hun omgeving thuis voelen. En voldoende competent voelen om het leven aan te kunnen. Chronische neerslachtigheid, met zelfmoordgedachten, past daar niet in.
Met diezelfde evolutionaire blik zou je zeggen dat de kans op depressie groter wordt als een organisme snelle veranderingen in de omgeving meemaakt, zo snel dat de evolutionaire aanpassing dat niet kan bijbenen. De uitdagingen die de omgeving stelt, gaan de mogelijkheden dan te boven. Een chronisch gevoel van hier niet thuis te zijn en van incompetentie, van vervreemding, maakt depressief.
Dat mensen nu al duizenden jaren lang een snel veranderende omgeving meemaken staat buiten kijf. Natuurlijk ook de fysieke, maar toch vooral de sociale omgeving. En de kortste samenvatting van die veranderingen is dat mensen sinds de "Agrarische Revolutie", die eigenlijk geen revolutie was, in hun omgeving veel meer de uitdagingen van de statuscompetitie het hoofd moeten bieden dan in de Paleo Sociale Omgeving gebruikelijk was. Zie dit bericht. En dit bericht.
En het is bekend dat de kans op depressiviteit en suïcide groter is in een cultuur van statuscompetitie. Die wereldwijde toename van depressies is goed te begrijpen als je bedenkt dat ook de cultuur van statuscompetitie wereldwijd is toegenomen. Degenen onder ons die daar qua aanleg het slechtst tegen bestand zijn, worden dan het eerst getroffen. En afhankelijk van de mate waarin die cultuur zich nog meer verbreidt, zal het aantal getroffenen verder toenemen.
Wat te doen? Wat we nu al tientallen jaren doen is er op rekenen dat de farmaceutische industrie een oplossing verzint. Een marktoplossing dus, die er voor zorgt dat er middelen te koop zijn die je kunt slikken en die je minder neerslachtig maken. Antidepressiva. Het zou zo mooi zijn als die ook echt werkten en nog mooier, als er geen vervelende bijwerkingen waren. Dan hoefden we ons immers niet te bekommeren om hoe we onze maatschappij minder statuscompetitief zouden kunnen inrichten. Anders gezegd, we zouden niet hoeven na te denken over hoe we met omwegbeleid de echte, maatschappelijke, oorzaken kunnen aanpakken.
Maar die antidepressiva werken maar heel gebrekkig. Vandaag herinnert Simone Grimm, van de Universiteit van Zürich, ons er aan dat maar ongeveer de helft van de patiënten die een antidepressivum slikken er goed op reageren. En als ze dat al doen, dan kan dat weken of zelfs maanden duren, te lang voor mensen met zelfmoordgedachten.
Maar ze wijst ook op wat misschien een nieuwe doorbraak is in de farmaceutische ontwikkeling: het middel ketamine is de rijzende ster in het onderzoek naar depressie. Ketamine is al bekend als een anestheticum, een verdovend middel, in de diergeneeskunde, en als een pijnstiller in ziekenhuizen bij operaties en andere ingrepen. Maar nu blijkt het ook bij depressie te werken, doordat het na te zijn geïnjecteerd, snel, in minuten of uren, de symptomen er van terugdringt. Een wondermiddel, lijkt het. Het werkt via de neurotransmitter glutamaat. En produceert zo een verandering in de bewustzijnstoestand die wordt omschreven als het oplossen van de grenzen van het zelf en het ervaren van eenheid met de wereld om je heen.
Tja, en zou dat nu juist niet precies de ervaring zijn die je zou hebben als je zou opgroeien en leven in die Paleo Sociale Omgeving, waarin vertrouwde anderen er voor jou als vanzelfsprekend zijn? En jij er voor hen als vanzelfsprekend bent? Waarin je voor anderen een waardevol iemand bent, zonder dat je een schijn hoeft op te houden en zonder dat je je voortdurend moet bewijzen. Waarin je geaccepteerd wordt zoals je bent. Waarin je kortom een zinvol leven kunt leiden?
Hebben we met ketamine dus eindelijk het wondermiddel tegen depressie en voor een zinvol leven? Nee, want natuurlijk zijn er vervelende bijwerkingen. Op het vlak van leren, waarnemen en geheugen. Nog er van afgezien dat de weldadige werking er van weliswaar snel optreedt, maar niet langdurig is.
Misschien is er geen ander middel om een zinvol leven te ervaren dan om ook echt dat zinvolle leven te leiden.
En zit er niets anders op dan, door omwegbeleid, onze maatschappij zo in te richten dat een zinvol leven meer binnen ieders bereik komt.
Volgens het laatste rapport van de World Health Organization zijn er wereldwijd 350 miljoen mensen depressief. Nu kun je zeggen dat dat niet eens zo veel is op een wereldbevolking van meer dan 7 miljard (5 procent). Maar je kunt er ook van uit gaan dat depressie, een hevige en langdurige neerslachtigheid die het dagelijks functioneren aantast, eigenlijk helemaal niet zou moeten voorkomen. Met een evolutionaire blik zou je zeggen dat organismen in de loop van de tijd behoorlijk goed zijn aangepast aan hun omgeving en dat ze daardoor een soort optimale uitdaging ervaren. Waardoor ze zich in hun omgeving thuis voelen. En voldoende competent voelen om het leven aan te kunnen. Chronische neerslachtigheid, met zelfmoordgedachten, past daar niet in.
Met diezelfde evolutionaire blik zou je zeggen dat de kans op depressie groter wordt als een organisme snelle veranderingen in de omgeving meemaakt, zo snel dat de evolutionaire aanpassing dat niet kan bijbenen. De uitdagingen die de omgeving stelt, gaan de mogelijkheden dan te boven. Een chronisch gevoel van hier niet thuis te zijn en van incompetentie, van vervreemding, maakt depressief.
Dat mensen nu al duizenden jaren lang een snel veranderende omgeving meemaken staat buiten kijf. Natuurlijk ook de fysieke, maar toch vooral de sociale omgeving. En de kortste samenvatting van die veranderingen is dat mensen sinds de "Agrarische Revolutie", die eigenlijk geen revolutie was, in hun omgeving veel meer de uitdagingen van de statuscompetitie het hoofd moeten bieden dan in de Paleo Sociale Omgeving gebruikelijk was. Zie dit bericht. En dit bericht.
En het is bekend dat de kans op depressiviteit en suïcide groter is in een cultuur van statuscompetitie. Die wereldwijde toename van depressies is goed te begrijpen als je bedenkt dat ook de cultuur van statuscompetitie wereldwijd is toegenomen. Degenen onder ons die daar qua aanleg het slechtst tegen bestand zijn, worden dan het eerst getroffen. En afhankelijk van de mate waarin die cultuur zich nog meer verbreidt, zal het aantal getroffenen verder toenemen.
Wat te doen? Wat we nu al tientallen jaren doen is er op rekenen dat de farmaceutische industrie een oplossing verzint. Een marktoplossing dus, die er voor zorgt dat er middelen te koop zijn die je kunt slikken en die je minder neerslachtig maken. Antidepressiva. Het zou zo mooi zijn als die ook echt werkten en nog mooier, als er geen vervelende bijwerkingen waren. Dan hoefden we ons immers niet te bekommeren om hoe we onze maatschappij minder statuscompetitief zouden kunnen inrichten. Anders gezegd, we zouden niet hoeven na te denken over hoe we met omwegbeleid de echte, maatschappelijke, oorzaken kunnen aanpakken.
Maar die antidepressiva werken maar heel gebrekkig. Vandaag herinnert Simone Grimm, van de Universiteit van Zürich, ons er aan dat maar ongeveer de helft van de patiënten die een antidepressivum slikken er goed op reageren. En als ze dat al doen, dan kan dat weken of zelfs maanden duren, te lang voor mensen met zelfmoordgedachten.
Maar ze wijst ook op wat misschien een nieuwe doorbraak is in de farmaceutische ontwikkeling: het middel ketamine is de rijzende ster in het onderzoek naar depressie. Ketamine is al bekend als een anestheticum, een verdovend middel, in de diergeneeskunde, en als een pijnstiller in ziekenhuizen bij operaties en andere ingrepen. Maar nu blijkt het ook bij depressie te werken, doordat het na te zijn geïnjecteerd, snel, in minuten of uren, de symptomen er van terugdringt. Een wondermiddel, lijkt het. Het werkt via de neurotransmitter glutamaat. En produceert zo een verandering in de bewustzijnstoestand die wordt omschreven als het oplossen van de grenzen van het zelf en het ervaren van eenheid met de wereld om je heen.
Tja, en zou dat nu juist niet precies de ervaring zijn die je zou hebben als je zou opgroeien en leven in die Paleo Sociale Omgeving, waarin vertrouwde anderen er voor jou als vanzelfsprekend zijn? En jij er voor hen als vanzelfsprekend bent? Waarin je voor anderen een waardevol iemand bent, zonder dat je een schijn hoeft op te houden en zonder dat je je voortdurend moet bewijzen. Waarin je geaccepteerd wordt zoals je bent. Waarin je kortom een zinvol leven kunt leiden?
Hebben we met ketamine dus eindelijk het wondermiddel tegen depressie en voor een zinvol leven? Nee, want natuurlijk zijn er vervelende bijwerkingen. Op het vlak van leren, waarnemen en geheugen. Nog er van afgezien dat de weldadige werking er van weliswaar snel optreedt, maar niet langdurig is.
Misschien is er geen ander middel om een zinvol leven te ervaren dan om ook echt dat zinvolle leven te leiden.
En zit er niets anders op dan, door omwegbeleid, onze maatschappij zo in te richten dat een zinvol leven meer binnen ieders bereik komt.
zondag 17 november 2013
Muziek voor de zondagochtend - Carolina Chocolate Drops
▶ Luminato Festival concert: Carolina Chocolate Drops - YouTube:
'via Blog this'
We moeten de grijze zondag wat opvrolijken. Waarom niet met de geweldige Carolina Chocolate Drops?
'via Blog this'
We moeten de grijze zondag wat opvrolijken. Waarom niet met de geweldige Carolina Chocolate Drops?
vrijdag 15 november 2013
Over de kracht van vertrouwdheid en hechting. En over de film Like Father, Like Son (Soshite chichi ni naru)
De film Like father, Like Son van de Japanse regisseur Hirokazu Kore-eda komt binnenkort in de bioscoop, maar ik zag hem gisteren al bij de Filmclub van 't Hoogt in Utrecht. Zie de trailer onder aan dit bericht. De film gaat over wat het voor twee stellen voor gevolgen heeft dat ze van het ziekenhuis te horen krijgen dat hun beider zesjarige zoontjes na de bevalling op de kraamafdeling zijn verwisseld. En natuurlijk ook over de gevolgen voor die jongetjes.
Wat te doen? De gezinnen maken met elkaar kennis, wisselen foto's uit, maken uitstapjes en gaan bij elkaar op bezoek. Dan volgen wederzijdse logeerpartijtjes. Uiteindelijk, ik zeg nu in een paar woorden wat een emotioneel en ingewikkeld proces is, besluiten ze om te ruilen. De jongetjes gaan naar hun biologische ouders. Maar dat gaat niet werken, om het maar even eenvoudig te zeggen.
Daarbij speelt een tweede thema een rol, namelijk dat de ene vader, die bezig is carrière te maken, ambitieus en veeleisend is en eigenlijk een beetje teleurgesteld in zijn zoon is. Waarna hij dus te horen krijgt dat hij niet de biologische vader is. Daarmee gaat de film ook over hoe je een goede vader bent. De andere vader is dat veel meer. Wat tot verwikkelingen leidt, waar uiteindelijk die ambitieuze vader lessen uit trekt.
Maar het hoofdthema van de film is wat er gebeurt als biologische verwantschap en gehechtheid niet blijken samen te vallen. En over het vreselijke conflict waar mensen dan in terecht komen. De film maakt heel indringend de kracht van hechting duidelijk. Die het eigenlijk volstrekt onmogelijk maakt dat je het jongetje dat je zes jaar bij je hebt gehad en als vanzelfsprekend als je kind beschouwde, gaat inruilen voor het jongetje dat je biologische zoon blijkt te zijn en die die zes jaar in een ander gezin is opgegroeid. Onmogelijk in de zin van emotioneel niet te dragen.
We hechten ons aan dat wat vertrouwd is of vertrouwd raakt. Door die vertrouwdheid wordt de ander een deel van onszelf. Waardoor het verliezen van die ander, snijden in ons zelf is. Zie over die krachtige werking van vertrouwdheid en de hechting die daarmee samenhangt ook dit bericht en dit bericht en dit bericht. En bedenk dat ons vermogen tot hechting aan vertrouwde anderen, die dus niet biologisch verwant hoeven te zijn, de grondslag heeft gelegd voor de typisch menselijke vorm van het coöperatief grootbrengen van kinderen. (Update. En bedenk dat dat vermogen tot hechting ook biologie is.)
In die zin vertelt de film ook een verhaal over onze huidige maatschappij, waarin gezinnen nogal sociaal geïsoleerd zijn. Waardoor wij en onze kinderen ons wel heel exclusief aan elkaar hechten. Vandaar die emotionele onmogelijkheid waar ik het hierboven over had. Wat dat aangaat is het slot van de film interessant. Dat slot suggereert namelijk dat die twee gezinnen beginnen te begrijpen dat ze niet meer zonder elkaar kunnen. Zie hier ook een interessant interview met de regisseur.
Ga kijken, die film.
Wat te doen? De gezinnen maken met elkaar kennis, wisselen foto's uit, maken uitstapjes en gaan bij elkaar op bezoek. Dan volgen wederzijdse logeerpartijtjes. Uiteindelijk, ik zeg nu in een paar woorden wat een emotioneel en ingewikkeld proces is, besluiten ze om te ruilen. De jongetjes gaan naar hun biologische ouders. Maar dat gaat niet werken, om het maar even eenvoudig te zeggen.
Daarbij speelt een tweede thema een rol, namelijk dat de ene vader, die bezig is carrière te maken, ambitieus en veeleisend is en eigenlijk een beetje teleurgesteld in zijn zoon is. Waarna hij dus te horen krijgt dat hij niet de biologische vader is. Daarmee gaat de film ook over hoe je een goede vader bent. De andere vader is dat veel meer. Wat tot verwikkelingen leidt, waar uiteindelijk die ambitieuze vader lessen uit trekt.
Maar het hoofdthema van de film is wat er gebeurt als biologische verwantschap en gehechtheid niet blijken samen te vallen. En over het vreselijke conflict waar mensen dan in terecht komen. De film maakt heel indringend de kracht van hechting duidelijk. Die het eigenlijk volstrekt onmogelijk maakt dat je het jongetje dat je zes jaar bij je hebt gehad en als vanzelfsprekend als je kind beschouwde, gaat inruilen voor het jongetje dat je biologische zoon blijkt te zijn en die die zes jaar in een ander gezin is opgegroeid. Onmogelijk in de zin van emotioneel niet te dragen.
We hechten ons aan dat wat vertrouwd is of vertrouwd raakt. Door die vertrouwdheid wordt de ander een deel van onszelf. Waardoor het verliezen van die ander, snijden in ons zelf is. Zie over die krachtige werking van vertrouwdheid en de hechting die daarmee samenhangt ook dit bericht en dit bericht en dit bericht. En bedenk dat ons vermogen tot hechting aan vertrouwde anderen, die dus niet biologisch verwant hoeven te zijn, de grondslag heeft gelegd voor de typisch menselijke vorm van het coöperatief grootbrengen van kinderen. (Update. En bedenk dat dat vermogen tot hechting ook biologie is.)
In die zin vertelt de film ook een verhaal over onze huidige maatschappij, waarin gezinnen nogal sociaal geïsoleerd zijn. Waardoor wij en onze kinderen ons wel heel exclusief aan elkaar hechten. Vandaar die emotionele onmogelijkheid waar ik het hierboven over had. Wat dat aangaat is het slot van de film interessant. Dat slot suggereert namelijk dat die twee gezinnen beginnen te begrijpen dat ze niet meer zonder elkaar kunnen. Zie hier ook een interessant interview met de regisseur.
Ga kijken, die film.
woensdag 13 november 2013
Over de herdenking van de Reichspogromnacht - Heute vor 75 Jahren | Vor, während und nach der Reichspogromnacht
Heute vor 75 Jahren | Vor, während und nach der Reichspogromnacht:
'via Blog this'
Op 9 november 1938 vond in Duitsland de Reichspogromnacht plaats. Honderden Joden werden vermoord of tot zelfmoord gedwongen. Synagogen en Joodse winkels en woningen werden in brand gestoken en vernield. In het hele land werden Joden mishandeld en vernederd. Het bleek dat gewone mensen kunnen worden opgezweept, en zich kunnen laten opzwepen, tot collectieve vernedering en kwelling van een groep medeburgers. En het bleek dat veel andere gewone burgers in staat waren om daarbij toe te kijken of de andere kant op te kijken. En het bleek dat de overheidsmacht in handen kan komen van mensen die tot zulke gruwelen aanzetten. Later namen de gruwelen de omvang aan van de Holocaust.
De vorige alinea is met moeite opgeschreven. Want hoe kun je in een paar regels zulke vreselijke gebeurtenissen beschrijven? Vaak zie je daar dus maar van af. Maar het is goed dat de Reichspogromnacht (in het verleden vaak als Kristallnacht aangeduid) in de media is herdacht. Ik zag voor de Duitse televisie de indrukwekkende documentaire Vorspiel zur Tragödie.
Maar even indrukwekkend vind ik het project Heute voor 75 Jahren van vijf Duitse historici, waarin zij op basis van alle beschikbare historische bronnen de gebeurtenissen via Twitter hebben beschreven alsof ze actueel plaats vonden. Zie bovenaan dit bericht de link naar de website van het project, waar je alle 374 tweets (tot nu toe) kunt lezen. Ik heb dat de afgelopen dagen gedaan, samen met bijna 11.000 andere volgers.
Er is ook kritiek. Zulke gruwelen horen niet in deze vorm te worden gegoten. Daar zit wel wat in, maar toch overheerst mijn bewondering voor het project. Want je wordt wel heel direct geconfronteerd met het gegeven dat zulke wandaden wel degelijk door gewone mensen in gewone straten kunnen worden gepleegd. De maatschappelijke en sociale omstandigheden kunnen vormen aannemen waarin de menselijke lust tot vernederen aan de oppervlakte komt. Dat mogen we nooit over het hoofd zien.
Update. Zie nu ook History Comes To Life With Tweets, vandaag in de New York Times.
'via Blog this'
Op 9 november 1938 vond in Duitsland de Reichspogromnacht plaats. Honderden Joden werden vermoord of tot zelfmoord gedwongen. Synagogen en Joodse winkels en woningen werden in brand gestoken en vernield. In het hele land werden Joden mishandeld en vernederd. Het bleek dat gewone mensen kunnen worden opgezweept, en zich kunnen laten opzwepen, tot collectieve vernedering en kwelling van een groep medeburgers. En het bleek dat veel andere gewone burgers in staat waren om daarbij toe te kijken of de andere kant op te kijken. En het bleek dat de overheidsmacht in handen kan komen van mensen die tot zulke gruwelen aanzetten. Later namen de gruwelen de omvang aan van de Holocaust.
De vorige alinea is met moeite opgeschreven. Want hoe kun je in een paar regels zulke vreselijke gebeurtenissen beschrijven? Vaak zie je daar dus maar van af. Maar het is goed dat de Reichspogromnacht (in het verleden vaak als Kristallnacht aangeduid) in de media is herdacht. Ik zag voor de Duitse televisie de indrukwekkende documentaire Vorspiel zur Tragödie.
Maar even indrukwekkend vind ik het project Heute voor 75 Jahren van vijf Duitse historici, waarin zij op basis van alle beschikbare historische bronnen de gebeurtenissen via Twitter hebben beschreven alsof ze actueel plaats vonden. Zie bovenaan dit bericht de link naar de website van het project, waar je alle 374 tweets (tot nu toe) kunt lezen. Ik heb dat de afgelopen dagen gedaan, samen met bijna 11.000 andere volgers.
Er is ook kritiek. Zulke gruwelen horen niet in deze vorm te worden gegoten. Daar zit wel wat in, maar toch overheerst mijn bewondering voor het project. Want je wordt wel heel direct geconfronteerd met het gegeven dat zulke wandaden wel degelijk door gewone mensen in gewone straten kunnen worden gepleegd. De maatschappelijke en sociale omstandigheden kunnen vormen aannemen waarin de menselijke lust tot vernederen aan de oppervlakte komt. Dat mogen we nooit over het hoofd zien.
Update. Zie nu ook History Comes To Life With Tweets, vandaag in de New York Times.
Verklaart onze behoefte aan het spontane dat wij natuur en sociale contacten nodig hebben?
Hebben wij mensen een behoefte aan het spontane? En heeft dat er misschien iets mee te maken dat wij contact met de natuur en contact met andere mensen nodig hebben?
Deze vragen kwamen bij mij op door het onderzoek dat laat zien dat mensen minder kortzichtig worden na contact met de natuur te hebben gehad. Dit in vergelijking met contact met een gebouwde omgeving. Zie het bericht Contact met de natuur maakt minder kortzichtig.
En ook doordat ik daarna nog de studie Can Nature Make Us More Caring? Effects of Immersion in Nature on Intrinsic Aspirations and Generosity (pdf) tegenkwam, waaruit blijkt dat contact met de natuur onze intrinsieke motivaties verhoogt. Dat wil zeggen dat we meer gericht zijn op het ontwikkelen en onderhouden van goede contacten met anderen en meer op pro-sociaal gedrag en het welzijn van de gemeenschap om ons heen. Zulke intrinsieke motivaties zijn goed voor ons, want we ontlenen er energie aan, we voelen ons er beter door en we bevorderen er zelfs onze gezondheid mee. Dat alles in vergelijking met extrinsieke motivaties, zoals die naar rijkdom en beroemdheid, die juist slecht voor ons zijn en die door een stedelijke omgeving worden aangewakkerd.
Naast contact met de natuur is natuurlijk ook contact met andere mensen goed voor ons. Zie alle berichten op dit blog over sociale omgeving en gezondheid (klik op het label "gezondheid" in de rechterkolom).
Is er iets in ons dat maakt dat wij contact met de natuur en contact met andere mensen nodig hebben? Ik bedacht dat dat "iets" misschien wel onze behoefte aan het spontane is. Daarmee bedoel ik de behoefte aan het ervaren van verandering en ontwikkeling buiten ons die zich zonder ons toedoen voltrekken. Spontaan dus, in tegenstelling tot wat kunstmatig en gemaakt is.
In de natuur maken we mee wat zijn gang gaat, de loop van dag en nacht en van de seizoenen. Bij alles wat we zien, weten we dat het (kort) daarvoor anders was en dat het (kort) daarna ook weer anders zal zijn. En we zien ontwikkelingen op langere termijn, bomen die de zware storm niet hebben doorstaan, veranderingen van vegetatie. En als die processen ongestoord hun gang kunnen gaan, zoals in de "echte" wildernis, dan vinden we dat aangenamer en interessanter dan wanneer het om gemaakte of beheerste natuur gaat, zoals in parken en plantsoenen. Maar ook die laatste natuur is toch weer aangenamer en interessanter dan de gebouwde omgeving. Straten en gebouwen gaan niet hun eigen gang. Hoewel ze puur esthetisch mooi of lelijk kunnen zijn. Als ze esthetisch mooi zijn, vinden we dat even aangenaam, maar we ervaren geen spontane ontwikkeling en verandering.
Die zelfde ontwikkeling en spontaniteit ervaren we natuurlijk in de omgang met andere mensen. Net als de natuur, gaan ook andere mensen hun gang en als we ze na een tussenpoos weer tegenkomen, hebben ze ons iets te vertellen. Iets wat we zelf niet hadden bedacht en dat iets aan ons toevoegt.
Dát is er ook een oorzaak van dat we lang alleen zijn, laat staan eenzaamheid, zo slecht verdragen. Als je alleen woont en na een dag werken thuiskomt, is het toch even een onaangenaam gevoel te zien dat er sinds je vertrok in huis niets veranderd is. Alles ligt nog op dezelfde plek als waar je het 's ochtends achter liet. Er is niets spontaans buiten je zelf om gebeurd. Nog er van afgezien dat er niemand is die wat te vertellen heeft.
Wat we dan vaak doen is de televisie aanzetten. En raad eens, wat vinden we dan het leukst om naar te kijken? Andere mensen die praten, liefst de bekende gezichten, in talkshows, sitcoms, spelletjes en series. En: natuurprogramma's over imposante landschappen ver weg of over de wisseling van de seizoenen dicht bij huis. Denk maar even aan Vroege Vogels en aan BBC Nature. En natuurlijk aan die vele prachtige (!) series van David Attenborough.
En wat doen we in die gebouwde omgeving van de stad het liefst? Als we daar dan toch moeten zijn? Een "terrasje pakken" en naar andere mensen kijken. Andere mensen die hun eigen gang gaan, we raken er niet op uitgekeken.
Deze vragen kwamen bij mij op door het onderzoek dat laat zien dat mensen minder kortzichtig worden na contact met de natuur te hebben gehad. Dit in vergelijking met contact met een gebouwde omgeving. Zie het bericht Contact met de natuur maakt minder kortzichtig.
En ook doordat ik daarna nog de studie Can Nature Make Us More Caring? Effects of Immersion in Nature on Intrinsic Aspirations and Generosity (pdf) tegenkwam, waaruit blijkt dat contact met de natuur onze intrinsieke motivaties verhoogt. Dat wil zeggen dat we meer gericht zijn op het ontwikkelen en onderhouden van goede contacten met anderen en meer op pro-sociaal gedrag en het welzijn van de gemeenschap om ons heen. Zulke intrinsieke motivaties zijn goed voor ons, want we ontlenen er energie aan, we voelen ons er beter door en we bevorderen er zelfs onze gezondheid mee. Dat alles in vergelijking met extrinsieke motivaties, zoals die naar rijkdom en beroemdheid, die juist slecht voor ons zijn en die door een stedelijke omgeving worden aangewakkerd.
Naast contact met de natuur is natuurlijk ook contact met andere mensen goed voor ons. Zie alle berichten op dit blog over sociale omgeving en gezondheid (klik op het label "gezondheid" in de rechterkolom).
Is er iets in ons dat maakt dat wij contact met de natuur en contact met andere mensen nodig hebben? Ik bedacht dat dat "iets" misschien wel onze behoefte aan het spontane is. Daarmee bedoel ik de behoefte aan het ervaren van verandering en ontwikkeling buiten ons die zich zonder ons toedoen voltrekken. Spontaan dus, in tegenstelling tot wat kunstmatig en gemaakt is.
In de natuur maken we mee wat zijn gang gaat, de loop van dag en nacht en van de seizoenen. Bij alles wat we zien, weten we dat het (kort) daarvoor anders was en dat het (kort) daarna ook weer anders zal zijn. En we zien ontwikkelingen op langere termijn, bomen die de zware storm niet hebben doorstaan, veranderingen van vegetatie. En als die processen ongestoord hun gang kunnen gaan, zoals in de "echte" wildernis, dan vinden we dat aangenamer en interessanter dan wanneer het om gemaakte of beheerste natuur gaat, zoals in parken en plantsoenen. Maar ook die laatste natuur is toch weer aangenamer en interessanter dan de gebouwde omgeving. Straten en gebouwen gaan niet hun eigen gang. Hoewel ze puur esthetisch mooi of lelijk kunnen zijn. Als ze esthetisch mooi zijn, vinden we dat even aangenaam, maar we ervaren geen spontane ontwikkeling en verandering.
Die zelfde ontwikkeling en spontaniteit ervaren we natuurlijk in de omgang met andere mensen. Net als de natuur, gaan ook andere mensen hun gang en als we ze na een tussenpoos weer tegenkomen, hebben ze ons iets te vertellen. Iets wat we zelf niet hadden bedacht en dat iets aan ons toevoegt.
Dát is er ook een oorzaak van dat we lang alleen zijn, laat staan eenzaamheid, zo slecht verdragen. Als je alleen woont en na een dag werken thuiskomt, is het toch even een onaangenaam gevoel te zien dat er sinds je vertrok in huis niets veranderd is. Alles ligt nog op dezelfde plek als waar je het 's ochtends achter liet. Er is niets spontaans buiten je zelf om gebeurd. Nog er van afgezien dat er niemand is die wat te vertellen heeft.
Wat we dan vaak doen is de televisie aanzetten. En raad eens, wat vinden we dan het leukst om naar te kijken? Andere mensen die praten, liefst de bekende gezichten, in talkshows, sitcoms, spelletjes en series. En: natuurprogramma's over imposante landschappen ver weg of over de wisseling van de seizoenen dicht bij huis. Denk maar even aan Vroege Vogels en aan BBC Nature. En natuurlijk aan die vele prachtige (!) series van David Attenborough.
En wat doen we in die gebouwde omgeving van de stad het liefst? Als we daar dan toch moeten zijn? Een "terrasje pakken" en naar andere mensen kijken. Andere mensen die hun eigen gang gaan, we raken er niet op uitgekeken.
maandag 11 november 2013
Over de negatieve lange termijn-effecten van pesten en gepest worden op jonge leeftijd
Het is zo langzamerhand bekend dat wij voor onze opgroeiende kinderen sociale omgevingen creëren die sterk leeftijdshomogeen zijn en daardoor gemakkelijk statuscompetitie uitlokken. En een onderdeel van statuscompetitie is het pesten en gepest worden. Zier hier en hier en hier. Ook is bekend dat gepest worden voor kinderen heel negatieve gevolgen heeft. Maar hoe zit het met de gevolgen op langere termijn?
Daar over komen we meer te weten door de studie Impact of Bullying in Childhood on Adult Health, Wealth, Crime, and Social Outcomes (pdf). In de Verenigde Staten werden kinderen gevolgd tot ze 24 tot 26 jaar waren. Tussen hun negende en zestiende jaar waren ze een aantal keren ondervraagd over of ze gepest werden, of ze zelf pestten of allebei. Ook was hun gezinssituatie bekend (sociaaleconomische status, gezinssamenstelling, echtscheiding ouders, geweld, misbruik, conflicten) en was bekend of en zo ja, welke, psychiatrische problemen hadden (depressie, angststoornis, ernstige gedragsproblemen).
Het blijkt dan dat kinderen die meer betrokken waren bij pesten, als alleen slachtoffer of als slachtoffer én dader, er als jongvolwassene slechter aan toe waren qua gezondheid. Ook hadden ze een lager inkomen en hadden ze minder, en minder positieve, sociale contacten. Omdat deze verbanden bleven bestaan bij controle voor vroegere gezinssituatie en psychiatrische problemen, lijkt het zo te zijn dat betrokkenheid bij pesten een oorzakelijke rol speelde.
De negatieve effecten waren het grootst voor degenen die zowel gepest werden als zelf pestten. En ze waren groter naarmate die betrokkenheid bij pesten langer geduurd had. Gepest worden en het "terug pesten" zijn stressvolle gebeurtenissen die hun sporen nalaten. Zoals je chronisch bedreigd voelen, waardoor je immuunsysteem slechter gaat functioneren.
Maar, heel opvallend, degenen die alleen gepest hadden, zonder zelf gepest te worden, hadden daar geen enkele last aan overgehouden. Ze waren op jongvolwassen leeftijd even gezond, verdienden evenveel en hadden evenveel sociale contacten dan degenen die nooit bij pesten waren betrokken geweest. De pesters die kennelijk in staat waren geweest om zelf gepest worden te voorkomen, hadden geen negatieve effecten ondervonden.
Terwijl mensen ooit, lang geleden, in de Paleo Sociale Omgeving heel goed in staat waren om de statuscompetitie en het daarmee gepaard gaande pesten en vernederen, te onderdrukken, slagen wij daar in onze huidige maatschappij niet in. We weten niet hoe de kwetsbare en minder sociaal weerbare kinderen te beschermen. Omdat we sociale omgevingen creëren, op school en op straat, waarin de verleiding tot statuscompetitie groot is en waarin pesters ongemoeid worden gelaten. Onze maatschappij is zo ingericht dat je zonder kleerscheuren op te lopen anderen kunt vernederen. Als we nou eens begonnen met onze kinderen minder in leeftijdshomogene groepen op te laten groeien.
Daar over komen we meer te weten door de studie Impact of Bullying in Childhood on Adult Health, Wealth, Crime, and Social Outcomes (pdf). In de Verenigde Staten werden kinderen gevolgd tot ze 24 tot 26 jaar waren. Tussen hun negende en zestiende jaar waren ze een aantal keren ondervraagd over of ze gepest werden, of ze zelf pestten of allebei. Ook was hun gezinssituatie bekend (sociaaleconomische status, gezinssamenstelling, echtscheiding ouders, geweld, misbruik, conflicten) en was bekend of en zo ja, welke, psychiatrische problemen hadden (depressie, angststoornis, ernstige gedragsproblemen).
Het blijkt dan dat kinderen die meer betrokken waren bij pesten, als alleen slachtoffer of als slachtoffer én dader, er als jongvolwassene slechter aan toe waren qua gezondheid. Ook hadden ze een lager inkomen en hadden ze minder, en minder positieve, sociale contacten. Omdat deze verbanden bleven bestaan bij controle voor vroegere gezinssituatie en psychiatrische problemen, lijkt het zo te zijn dat betrokkenheid bij pesten een oorzakelijke rol speelde.
De negatieve effecten waren het grootst voor degenen die zowel gepest werden als zelf pestten. En ze waren groter naarmate die betrokkenheid bij pesten langer geduurd had. Gepest worden en het "terug pesten" zijn stressvolle gebeurtenissen die hun sporen nalaten. Zoals je chronisch bedreigd voelen, waardoor je immuunsysteem slechter gaat functioneren.
Maar, heel opvallend, degenen die alleen gepest hadden, zonder zelf gepest te worden, hadden daar geen enkele last aan overgehouden. Ze waren op jongvolwassen leeftijd even gezond, verdienden evenveel en hadden evenveel sociale contacten dan degenen die nooit bij pesten waren betrokken geweest. De pesters die kennelijk in staat waren geweest om zelf gepest worden te voorkomen, hadden geen negatieve effecten ondervonden.
Terwijl mensen ooit, lang geleden, in de Paleo Sociale Omgeving heel goed in staat waren om de statuscompetitie en het daarmee gepaard gaande pesten en vernederen, te onderdrukken, slagen wij daar in onze huidige maatschappij niet in. We weten niet hoe de kwetsbare en minder sociaal weerbare kinderen te beschermen. Omdat we sociale omgevingen creëren, op school en op straat, waarin de verleiding tot statuscompetitie groot is en waarin pesters ongemoeid worden gelaten. Onze maatschappij is zo ingericht dat je zonder kleerscheuren op te lopen anderen kunt vernederen. Als we nou eens begonnen met onze kinderen minder in leeftijdshomogene groepen op te laten groeien.
zondag 10 november 2013
Muziek voor de zondagochtend- Johannes Brahms: String Quintet No. 2 in G Major, Op. 111 - YouTube
▶ Johannes Brahms: String Quintet No. 2 in G Major, Op. 111 - YouTube:
'via Blog this'
Donderdag was ik bij de openbare repetitie van het Radio Kamer Orkest o.l.v. concertmeester Gordan Nikolic in De Koepel in Amsterdam. Ze repeteerden werk van Haydn en Purcell, samen met mezzosopraan Virpi Räsänen, en de strijkorkestversie van Brahms Tweede Strijkkwintet.
Het programma wordt uitgevoerd onder de titel Liefde en Verdriet. Concerten zijn er nog op 12 en 15 november in het Concertgebouw, Amsterdam. Een aanrader. Hierboven de link naar dat Strijkkwintet in de oorspronkelijke versie. Wat een geweldige muziek!
'via Blog this'
Donderdag was ik bij de openbare repetitie van het Radio Kamer Orkest o.l.v. concertmeester Gordan Nikolic in De Koepel in Amsterdam. Ze repeteerden werk van Haydn en Purcell, samen met mezzosopraan Virpi Räsänen, en de strijkorkestversie van Brahms Tweede Strijkkwintet.
Het programma wordt uitgevoerd onder de titel Liefde en Verdriet. Concerten zijn er nog op 12 en 15 november in het Concertgebouw, Amsterdam. Een aanrader. Hierboven de link naar dat Strijkkwintet in de oorspronkelijke versie. Wat een geweldige muziek!
zaterdag 9 november 2013
Is het Onvoorwaardelijk Basis Inkomen het sluitstuk in de opbouw van de verzorgingsstaat?
Dat armoede op zich een oorzaak is van slechter cognitief functioneren en dat armen het geld dat ze krijgen gebruiken om aan de armoede te ontsnappen, zijn extra argumenten die pleiten voor de invoering van een Onvoorwaardelijk Basis Inkomen (OBI). Zie (nog eens) dit bericht. Die mogelijke invoering van het OBI is actueel door het Europese Burgerinitiatief voor een Onvoorwaardelijk Basisinkomen. Zie de website van dat initiatief en de website van de Nederlandse Vereniging Basisinkomen.
Eerlijk gezegd was ik tot voor kort niet op de hoogte van dat Europese Burgerinitiatief. Omdat ik het OBI een intrigerend idee vind, ben ik me er een klein beetje in gaan verdiepen. Al was het maar om de voornaamste argumenten er voor te achterhalen. Ik kwam terecht bij dit artikel (pdf) van Loek Groot (van 1997) en dit inleidende hoofdstuk (pdf) van het boek Basic Income on the Agenda: Policy Objectives and Political Chances (2000) van Loek Groot en Robert van der Veen. Wat leverde dat op?
Het OBI zou best eens een verstandige oplossing kunnen zijn voor de twee grote problemen waar de verzorgingsstaat mee te maken heeft. Het eerste probleem is dat van de armoedeval, waarin we uitkeringstrekkers terecht laten komen. Het aanvaarden van een baan vanuit een uitkeringssituatie levert vaak weinig extra's op en kan zelfs een financiële achteruitgang betekenen. Dat maakt de gemiddelde uitkeringsduur waarschijnlijk langer dan anders het geval was.
En het tweede probleem is dat de verzorgingsstaat nu moeite heeft om grote en langdurige werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te voorkomen. Het marktmechanisme zorgt er niet als vanzelf voor dat iedereen, ook degenen met weinig opleiding en vaardigheden die nodig zijn voor het functioneren in een arbeidsorganisatie, te werk gesteld kan worden. De productiviteit van hun arbeid is zo laag, vaak lager dan de hoogte van het minimumloon, dat er op de arbeidsmarkt weinig vraag naar is. Arbeidsorganisaties en de arbeidsmarkt zijn als moderne uitvindingen niet als vanzelfsprekend voor iedereen geschikte omgevingen om succesvol in te kunnen functioneren. Ook als overheden het doel van volledige werkgelegenheid serieus zouden nastreven, wat ze tegenwoordig nalaten, dan blijft dit een probleem. Oplossingen daarvoor, zoals het quotum arbeidsgehandicapten en de sociale werkplaatsen die binnen het huidige stelsel van de verzorgingsstaat blijven, lijken niet goed te werken.
Het OBI verschaft voor beide problemen een oplossing. Iedereen (boven de 18) heeft dat basisinkomen en alles wat hij of zij daar bovenop verdient is extra inkomen. Weg armoedeval. En iedereen met een arbeidsproductiviteit die hoger dan nul is, kan profijtelijk worden aangesteld tegen het loon dat met die productiviteit in overeenstemming is. Dat kan dus een laag loon zijn, omdat er al dat basisinkomen is. Daarmee zou ook de werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt verleden tijd zijn.
Oké, maar zo'n basisinkomen zal toch wel veel meer voeten in de aarde hebben? Moeten de belastingen niet verhoogd worden om al dat geld op te brengen? Ja, dat lijkt waarschijnlijk. Maar daar staan veel besparingen tegenover. Zoals op het verstrekkingen- en controleapparaat van de huidige uitkeringen.
En het basisinkomen vergroot de countervailing power van de werknemers. Je hoeft niet meer elke rotbaan te accepteren als je een inkomen, ook al is dat laag, achter de hand hebt. Dat kan werkgevers er toe brengen zich meer uit eigen beweging in te spannen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Waardoor de arbeidsomstandighedenwetgeving misschien wel overbodig wordt, evenals de omvangrijke organisatie daaromheen.
Ook zou het kunnen dat het basisinkomen mensen in staat stelt om betere afwegingen te maken tussen werk en andere belangrijke bezigheden. Zoals mantelzorg, informele hulpverlening, vrijwilligerswerk en buurt- en andere sociale activiteiten. Die ook heel belangrijk zijn voor het welzijn en de gezondheid van mensen. Als we de participatiemaatschappij willen, dan moeten we misschien wel de verzorgingsstaat vervolmaken door de invoering van een basisinkomen.
Maar het is natuurlijk ook weer niet realistisch om te denken dat je van te voren alle gedragseffecten van die invoering kunt inschatten en modelleren. Dat pleit er voor om te beginnen met experimenten en met een gefaseerde invoering, waardoor je stapsgewijs meer over die effecten te weten komt. Op de website van de vereniging Basisinkomen vind je een uitgewerkt stappenplan.
Eerlijk gezegd was ik tot voor kort niet op de hoogte van dat Europese Burgerinitiatief. Omdat ik het OBI een intrigerend idee vind, ben ik me er een klein beetje in gaan verdiepen. Al was het maar om de voornaamste argumenten er voor te achterhalen. Ik kwam terecht bij dit artikel (pdf) van Loek Groot (van 1997) en dit inleidende hoofdstuk (pdf) van het boek Basic Income on the Agenda: Policy Objectives and Political Chances (2000) van Loek Groot en Robert van der Veen. Wat leverde dat op?
Het OBI zou best eens een verstandige oplossing kunnen zijn voor de twee grote problemen waar de verzorgingsstaat mee te maken heeft. Het eerste probleem is dat van de armoedeval, waarin we uitkeringstrekkers terecht laten komen. Het aanvaarden van een baan vanuit een uitkeringssituatie levert vaak weinig extra's op en kan zelfs een financiële achteruitgang betekenen. Dat maakt de gemiddelde uitkeringsduur waarschijnlijk langer dan anders het geval was.
En het tweede probleem is dat de verzorgingsstaat nu moeite heeft om grote en langdurige werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te voorkomen. Het marktmechanisme zorgt er niet als vanzelf voor dat iedereen, ook degenen met weinig opleiding en vaardigheden die nodig zijn voor het functioneren in een arbeidsorganisatie, te werk gesteld kan worden. De productiviteit van hun arbeid is zo laag, vaak lager dan de hoogte van het minimumloon, dat er op de arbeidsmarkt weinig vraag naar is. Arbeidsorganisaties en de arbeidsmarkt zijn als moderne uitvindingen niet als vanzelfsprekend voor iedereen geschikte omgevingen om succesvol in te kunnen functioneren. Ook als overheden het doel van volledige werkgelegenheid serieus zouden nastreven, wat ze tegenwoordig nalaten, dan blijft dit een probleem. Oplossingen daarvoor, zoals het quotum arbeidsgehandicapten en de sociale werkplaatsen die binnen het huidige stelsel van de verzorgingsstaat blijven, lijken niet goed te werken.
Het OBI verschaft voor beide problemen een oplossing. Iedereen (boven de 18) heeft dat basisinkomen en alles wat hij of zij daar bovenop verdient is extra inkomen. Weg armoedeval. En iedereen met een arbeidsproductiviteit die hoger dan nul is, kan profijtelijk worden aangesteld tegen het loon dat met die productiviteit in overeenstemming is. Dat kan dus een laag loon zijn, omdat er al dat basisinkomen is. Daarmee zou ook de werkloosheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt verleden tijd zijn.
Oké, maar zo'n basisinkomen zal toch wel veel meer voeten in de aarde hebben? Moeten de belastingen niet verhoogd worden om al dat geld op te brengen? Ja, dat lijkt waarschijnlijk. Maar daar staan veel besparingen tegenover. Zoals op het verstrekkingen- en controleapparaat van de huidige uitkeringen.
En het basisinkomen vergroot de countervailing power van de werknemers. Je hoeft niet meer elke rotbaan te accepteren als je een inkomen, ook al is dat laag, achter de hand hebt. Dat kan werkgevers er toe brengen zich meer uit eigen beweging in te spannen om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Waardoor de arbeidsomstandighedenwetgeving misschien wel overbodig wordt, evenals de omvangrijke organisatie daaromheen.
Ook zou het kunnen dat het basisinkomen mensen in staat stelt om betere afwegingen te maken tussen werk en andere belangrijke bezigheden. Zoals mantelzorg, informele hulpverlening, vrijwilligerswerk en buurt- en andere sociale activiteiten. Die ook heel belangrijk zijn voor het welzijn en de gezondheid van mensen. Als we de participatiemaatschappij willen, dan moeten we misschien wel de verzorgingsstaat vervolmaken door de invoering van een basisinkomen.
Maar het is natuurlijk ook weer niet realistisch om te denken dat je van te voren alle gedragseffecten van die invoering kunt inschatten en modelleren. Dat pleit er voor om te beginnen met experimenten en met een gefaseerde invoering, waardoor je stapsgewijs meer over die effecten te weten komt. Op de website van de vereniging Basisinkomen vind je een uitgewerkt stappenplan.
woensdag 6 november 2013
Contact met de natuur maakt minder kortzichtig
Je bent kortzichtig als je voor de korte termijn-beloningen gaat. Ook als
je door daar van af te zien, op een later tijdstip een grotere beloning zou
kunnen krijgen. Pakken wat je pakken kunt, is dan je devies. Anders gezegd: je
verdisconteert de toekomst in hoge mate bij de bepaling van de waarde van een
beloning.
Dat is een gedragspatroon dat past bij de strategie van de snelle levensloop. Er zijn
aanwijzingen dat mensen "kiezen" voor die strategie als ze opgroeien
of leven in een instabiele en onveilige sociale omgeving, met een daardoor
lagere verwachte levensduur. Onderdeel van die strategie is bijvoorbeeld ook de
snellere reproductie. Zo kregen meisjes in buurten van Chicago met een
gemiddeld lagere levensverwachting eerder hun eerste kind dan meisjes in
buurten met een hogere levensverwachting.
Er is nu onderzoek dat laat zien dat mensen minder kortzichtig worden als
ze in aanraking komen met de natuur. In vergelijking met het in aanraking komen
met een stedelijke omgeving. Het gaat om de studie Do Natural Landscapes Reduce Future Discounting? van onderzoekers
van de Vrije Universiteit, Amsterdam. Proefpersonen deden een test voor de mate
waarin ze de toekomst verdisconteren, zeg maar voor de mate van
kortzichtigheid, nadat ze op het beeldscherm natuurlijke landschappen hadden
voorbij zien komen of beelden van stedelijke scènes. Dus bomen, groen en
bloemen versus straten en gebouwen.
Het bekeken hebben van die natuurlijke of die stedelijke landschappen
blijkt dan van invloed te zijn op de uitslag van die test. Na de natuurlijke
landschappen te hebben gezien, ben je minder kortzichtig. Je kiest meer voor
een grotere toekomstige beloning dan voor een kleinere die je meteen in handen
valt. In het onderzoek ging het om de kans op 100 euro nu of dezelfde kans op
een groter bedrag oplopend tot 170 euro over 90 dagen.
Ook lieten de onderzoekers proefpersonen een stukje door het Amsterdamse
Bos wandelen of een stukje door de Zuidas. Met dezelfde resultaten voor de mate
van kortzichtigheid daarna. Over het hele onderzoek genomen was de mate van
kortzichtigheid na het contact met de natuur 10-16 procent lager dan na contact
met een stedelijke omgeving.
Dit effect kwam niet tot stand door een hogere mate van zelfbeheersing of
doordat mensen zich beter voelden. Er lijkt iets te zijn in dat contact met de
natuur dat maakt dat het ons aanzet tot een langzamere levensloopstrategie. Tot
meer zorg voor de toekomst. Daartegenover brengt een stedelijke omgeving ons
meer op materialistische gedachten en wakkert het onze statuscompetitie aan.
Waardoor we kortzichtiger worden. Laten we dus vaker de natuur in gaan. En
laten we met zijn allen zorgen voor meer groen in de stad.
dinsdag 5 november 2013
Kleinere scholen doen het beter. Doordat ze een betere sociale omgeving bieden
In veel landen, waaronder Nederland, leek het tientallen jaren geleden een goed idee om in het onderwijs meer te profiteren van de voordelen van schaalgrootte. Grotere scholen zouden leerlingen meer te bieden hebben, zoals allerlei voorzieningen die alleen op die schaal zijn te financieren. De redenering daarachter was vooral economisch van aard. We zaten midden in de tijd dat bedrijven en overheidsdiensten op zoek gingen naar de economische voordelen van optimale, en dus altijd grotere, schaal.
Maar er zijn natuurlijk voor de hand liggende en dan vooral sociale nadelen van grotere scholen. De sociale omgeving is er al gauw veel anoniemer. Ook lijkt de kans groter dat leerlingen vooral alleen maar contact hebben met leeftijdsgenoten, wat sociaal ongunstig is.
Onderzoek naar de effecten van schoolgrootte op leerprestaties en welzijn van leerlingen is lastig, omdat kleine en grote scholen ook op allerlei andere kenmerken van elkaar verschillen. Daardoor is er voor zover ik weet in Nederland geen onderzoek dat uitwijst dat kleinere scholen beter zouden zijn.
Maar nu is net een onderzoek gerapporteerd dat in New York is uitgevoerd, dat meer uitsluitsel lijkt te geven. In de Verenigde Staten wordt al een aantal jaren lang een beleid gevoerd om scholen kleiner te maken. Door grote scholen te splitsen en nieuwe kleine scholen te stichten. Na een periode waarin scholen steeds maar groter werden. Het onderzoek Small High Schools and Student Achievement: Lottery-Based Evidence from New York City (pdf) heeft het voordeel dat de toewijzing van leerlingen naar die kleinere scholen per loterij werd bepaald. Dat maakte het mogelijk om een goede vergelijking te maken. Een vergelijking naar behaalde schoolprestaties en naar mogelijke verklarende kenmerken.
De resultaten wijzen uit dat die kleinere scholen het beter doen, als je kijkt naar de schoolprestaties en naar de prestaties in het vervolgonderwijs (na twee jaar). En dat zou er aan kunnen liggen dat op kleinere scholen de betrokkenheid van leerlingen en leraren groter is, dat er meer toezicht is op de leerlingen, dat leerlingen minder spijbelen, dat leerlingen meer feedback krijgen, dat er meer veiligheid is en dat leraren en leerlingen meer contact hebben en meer samenwerken.
Alles wat je zoal dacht over de sociale voordelen van kleinere scholen, dat blijkt dus ook het geval te zijn. Mensen gedijen beter in een persoonlijke sociale omgeving, waarin je elkaar kent en dingen samen doet. En waarin er gemakkelijk persoonlijke contacten ontstaan tussen personen van verschillende leeftijden. Dat dat ook geldt in het onderwijs, dat zou niemand behoren te verbazen.
Maar er zijn natuurlijk voor de hand liggende en dan vooral sociale nadelen van grotere scholen. De sociale omgeving is er al gauw veel anoniemer. Ook lijkt de kans groter dat leerlingen vooral alleen maar contact hebben met leeftijdsgenoten, wat sociaal ongunstig is.
Onderzoek naar de effecten van schoolgrootte op leerprestaties en welzijn van leerlingen is lastig, omdat kleine en grote scholen ook op allerlei andere kenmerken van elkaar verschillen. Daardoor is er voor zover ik weet in Nederland geen onderzoek dat uitwijst dat kleinere scholen beter zouden zijn.
Maar nu is net een onderzoek gerapporteerd dat in New York is uitgevoerd, dat meer uitsluitsel lijkt te geven. In de Verenigde Staten wordt al een aantal jaren lang een beleid gevoerd om scholen kleiner te maken. Door grote scholen te splitsen en nieuwe kleine scholen te stichten. Na een periode waarin scholen steeds maar groter werden. Het onderzoek Small High Schools and Student Achievement: Lottery-Based Evidence from New York City (pdf) heeft het voordeel dat de toewijzing van leerlingen naar die kleinere scholen per loterij werd bepaald. Dat maakte het mogelijk om een goede vergelijking te maken. Een vergelijking naar behaalde schoolprestaties en naar mogelijke verklarende kenmerken.
De resultaten wijzen uit dat die kleinere scholen het beter doen, als je kijkt naar de schoolprestaties en naar de prestaties in het vervolgonderwijs (na twee jaar). En dat zou er aan kunnen liggen dat op kleinere scholen de betrokkenheid van leerlingen en leraren groter is, dat er meer toezicht is op de leerlingen, dat leerlingen minder spijbelen, dat leerlingen meer feedback krijgen, dat er meer veiligheid is en dat leraren en leerlingen meer contact hebben en meer samenwerken.
Alles wat je zoal dacht over de sociale voordelen van kleinere scholen, dat blijkt dus ook het geval te zijn. Mensen gedijen beter in een persoonlijke sociale omgeving, waarin je elkaar kent en dingen samen doet. En waarin er gemakkelijk persoonlijke contacten ontstaan tussen personen van verschillende leeftijden. Dat dat ook geldt in het onderwijs, dat zou niemand behoren te verbazen.
maandag 4 november 2013
Statushiërarchie en gemeenschap: de innerlijk tegenstrijdige ("flexibele") sociale menselijke natuur. En de evolutionaire achtergrond daarvan
De menselijke sociale natuur is innerlijk tegenstrijdig. Aan de ene kant hebben we een aanleg tot gemeenschapsgedrag. Tot het aanleren van morele intuïties van elkaar bijstaan als dat nodig is, van gelijkheid en autonomie en van afkeer van (pogingen tot) overheersing en uitbuiting.
Maar aan de andere kant hebben we ook een drang om ons in een statuscompetitie met anderen te meten. En om ons in een bestaande statushiërarchie onderdanig te gedragen naar boven en overheersend en neerbuigend naar beneden. En om coalities te sluiten, altijd tijdelijke, als middel om hoger op te klimmen.
Die innerlijke tegenstrijdigheid is eigenlijk een vorm van sociale flexibiliteit. Het is verstandig om je gedrag aan te passen aan het gedrag van anderen. In een sociale gemeenschap kun je beter gemeenschapsgedrag vertonen, en aanleren als je er in opgroeit. Doe je dat niet, dan stuit je op de afkeer die anderen van jouw gedrag hebben. Die laten ze je merken. Het is dan beter om dat gemeenschapsgedrag in de vorm van morele intuïties aan te leren (te internaliseren).
Maar bestaat je sociale omgeving uit een toestand van statuscompetitie of uit een statushiërarchie dan kom je niet ver met gemeenschapsgedrag. Als je geen alternatieven hebt, dan rest je niets anders dan mee te doen. Afhankelijk van je fysieke en sociale (manipulatieve en strategische) vaardigheden zul je lager of hoger in de hiërarchie terecht komen.
Kortom, mensen hebben twee sociale gedragspatronen gemakkelijk tot hun beschikking. En ze zijn in staat om zich aan te passen aan de aard van hun sociale omgeving. Eerder noemde ik dit de Dual Mode-theorie. Zie bijvoorbeeld hier en hier. En ging ik in op de vraag hoe deze menselijke sociale natuur in de evolutie heeft kunnen ontstaan. Van belang daarin is de Paleo Sociale Omgeving geweest, waarin onze verre voorouders, die het statuscompetitiegedrag van de gemeenschappelijke voorouder van Homo sapiens en chimpansee geërfd hadden, zich collectief zo aanpasten dat ze door middel van gemeenschapsgedrag met veel succes wisten te overleven. En dat hield dus in dat dat "oude" statuscompetitiegedrag collectief werd onderdrukt.
Herbert Gintis en Carel van Schaik gaan nu op de evolutionaire wortels van deze twee gedragspatronen in en de daarmee samenhangende sociaalpolitieke systemen. Ze doen dat in de studie Zoon Politicon: The Evolutionary Roots of Human Sociopolitical Systems (pdf), dat deze maand verschijnt in het boek Cultural Evolution van Peter J. Richerson en Morton H. Christianson. Wat mij er vooral in trof was het mooie overzicht van de voorwaarden waaronder de gemeenschap en het gemeenschapsgedrag van die Paleo Sociale Omgeving in de mensheidsgeschiedenis kon ontstaan. Ik probeer dat heel kort samen te vatten. Met enkele toevoegingen van eigen hand.
Er is natuurlijk niet precies één oorzaak die alles in werking stelde, maar in ieder geval was het rechtop gaan lopen (bipedalism) als een eerste voorwaarde belangrijk. Dat opende een groot aantal nieuwe mogelijkheden.
Een mogelijkheid was het gebruik van dodelijke wapens, zoals stenen en stokken. Dat had als belangrijk gevolg dat alfa-mannetjes, wier heerschappij vooral op fysieke kracht berustte, kwetsbaarder werden. Ze konden door ieder ander van de groep met een goed gerichte klap worden uitgeschakeld. Waardoor het moeilijker werd om de bestaande hiërarchie in stand te houden. Dat droeg bij aan de ontwikkeling naar meer gelijkheid.
Maar die dodelijke wapens, die bovendien verbeterd konden worden omdat je immers vanwege dat rechtop lopen de handen vrij had, konden natuurlijk ook gebruikt worden voor de jacht en dan vooral de jacht op grotere prooidieren. En dat had ook grote sociale gevolgen. Want het risico van die jacht en de kans op succes konden door te gaan samenwerken beïnvloed worden. En die samenwerking had ook zin, want een gedood prooidier leverde genoeg voedsel op voor een grotere groep.
Dat voedsel moest dan wel eerlijk verdeeld worden. Net als al het voedsel dat gezocht en verzameld werd en op een centrale plaats werd bijeengebracht. Maar waarom zou je dat niet meteen opeten als je het had gevonden? Omdat mensen ondertussen door hadden gekregen hoe je een vuurtje maakte en hoe je dus voedsel kon koken. Gekookt voedsel had het voordeel van snellere vertering, waardoor een kleiner darmkanaal nodig was. Maar als je voedsel kookte kon je dat ook gemakkelijker in grotere hoeveelheden dan voor een of enkele personen doen. Ook daarvoor was natuurlijk eerlijk delen nodig.
Dat eerlijk delen werd vergemakkelijkt door de toegenomen gelijkheid. Die maakte het ook mogelijk dat kinderen coöperatief werden grootgebracht, dus minder exclusief door alleen de eigen moeder, zoals bij de chimpansees, waar de moeder het jong jarenlang bij zich heeft. De zorg werd met vader, grootouders, oudere kinderen en andere groepsleden gedeeld. Dat had het voordeel dat kinderen langer afhankelijk konden blijven. Waardoor ze ook vroeger konden worden geboren, wat een goede aanpassing was aan de sneller groeiende hersenomvang. Die weer een aanpassing was aan het complexer geworden sociale leven in een egalitaire groep. Door hersenen ook na de geboorte nog lang te laten doorgroeien, faciliteer je het sociale leerproces.
En precies dat laatste behelsde de ontwikkeling van de morele gemeenschapsintuïties. Op basis van het vermogen van de gedeelde intentionaliteit: het besef dat jij en de ander een bedoeling hebben en het besef dat beide dat van elkaar weten (Tomasello). Op grond daarvan is de typisch menselijke coördinatie en coöperatie mogelijk.
Dat alles laat onverlet dat het vermogen en de neiging tot statuscompetitie nog aanwezig zijn. Maar zolang dat gemeenschapsgedrag in de groep domineert, en daarmee de afkeer van onderdrukt worden en van bazig gedrag van anderen, zullen incidentele neigingen tot statuscompetitie collectief onderdrukt worden. Door sociale sancties, zoals ridiculisering en ostracisme (negéren), dus door sociale controle. Leiderschap, zo het er al is, is altijd gebaseerd op vaardigheden en gedrag die in dienst staan van de groep. Niet op de zucht naar status en eigen gewin.
Kortom, mensen zijn onder de passende omstandigheden heel goed in staat om een een op gelijkheid en onderlinge solidariteit gebaseerde groep tot stand te brengen en in stand te houden. Als die omstandigheden er niet zijn, ja, dan zien we snel een statushiërarchie ontstaan.
Overigens, als je hier welvaartstheoretisch naar kijkt, dan zie je een sociaal systeem met twee sociale evenwichten: het evenwicht van de gemeenschap en het evenwicht van de statushiërarchie. Met de veronderstelling dat het gemeenschapsevenwicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht.
Volgens dit scenario begon het dus met het rechtop lopen. Zo eenvoudig zal het wel niet zijn gegaan, maar stel dat, waardoor gingen onze voorouders rechtop lopen?
Een plausibele verklaring daarvoor is dat er in Oostelijk Afrika in dat verre verleden een periode, of meer periodes, waren van toenemende droogte. Waardoor het regenwoud zich terugtrok en het landschap van de savanne zich uitbreidde. Meer grasland dus, met meer verspreid voedsel én meer roofdieren en grotere prooidieren. Maar om de voordelen daarvan te kunnen benutten, en beter tegen de nadelen er van gewapend te zijn, was het gunstiger om rechtop te gaan lopen. Die niche werd benut door een van de primaten die hun leefgebied, dat van het regenwoud, zagen inkrimpen. En dat waren onze voorouders. Dat had overigens natuurlijk net zo goed niet kunnen gebeuren.
Maar aan de andere kant hebben we ook een drang om ons in een statuscompetitie met anderen te meten. En om ons in een bestaande statushiërarchie onderdanig te gedragen naar boven en overheersend en neerbuigend naar beneden. En om coalities te sluiten, altijd tijdelijke, als middel om hoger op te klimmen.
Die innerlijke tegenstrijdigheid is eigenlijk een vorm van sociale flexibiliteit. Het is verstandig om je gedrag aan te passen aan het gedrag van anderen. In een sociale gemeenschap kun je beter gemeenschapsgedrag vertonen, en aanleren als je er in opgroeit. Doe je dat niet, dan stuit je op de afkeer die anderen van jouw gedrag hebben. Die laten ze je merken. Het is dan beter om dat gemeenschapsgedrag in de vorm van morele intuïties aan te leren (te internaliseren).
Maar bestaat je sociale omgeving uit een toestand van statuscompetitie of uit een statushiërarchie dan kom je niet ver met gemeenschapsgedrag. Als je geen alternatieven hebt, dan rest je niets anders dan mee te doen. Afhankelijk van je fysieke en sociale (manipulatieve en strategische) vaardigheden zul je lager of hoger in de hiërarchie terecht komen.
Kortom, mensen hebben twee sociale gedragspatronen gemakkelijk tot hun beschikking. En ze zijn in staat om zich aan te passen aan de aard van hun sociale omgeving. Eerder noemde ik dit de Dual Mode-theorie. Zie bijvoorbeeld hier en hier. En ging ik in op de vraag hoe deze menselijke sociale natuur in de evolutie heeft kunnen ontstaan. Van belang daarin is de Paleo Sociale Omgeving geweest, waarin onze verre voorouders, die het statuscompetitiegedrag van de gemeenschappelijke voorouder van Homo sapiens en chimpansee geërfd hadden, zich collectief zo aanpasten dat ze door middel van gemeenschapsgedrag met veel succes wisten te overleven. En dat hield dus in dat dat "oude" statuscompetitiegedrag collectief werd onderdrukt.
Herbert Gintis en Carel van Schaik gaan nu op de evolutionaire wortels van deze twee gedragspatronen in en de daarmee samenhangende sociaalpolitieke systemen. Ze doen dat in de studie Zoon Politicon: The Evolutionary Roots of Human Sociopolitical Systems (pdf), dat deze maand verschijnt in het boek Cultural Evolution van Peter J. Richerson en Morton H. Christianson. Wat mij er vooral in trof was het mooie overzicht van de voorwaarden waaronder de gemeenschap en het gemeenschapsgedrag van die Paleo Sociale Omgeving in de mensheidsgeschiedenis kon ontstaan. Ik probeer dat heel kort samen te vatten. Met enkele toevoegingen van eigen hand.
Er is natuurlijk niet precies één oorzaak die alles in werking stelde, maar in ieder geval was het rechtop gaan lopen (bipedalism) als een eerste voorwaarde belangrijk. Dat opende een groot aantal nieuwe mogelijkheden.
Een mogelijkheid was het gebruik van dodelijke wapens, zoals stenen en stokken. Dat had als belangrijk gevolg dat alfa-mannetjes, wier heerschappij vooral op fysieke kracht berustte, kwetsbaarder werden. Ze konden door ieder ander van de groep met een goed gerichte klap worden uitgeschakeld. Waardoor het moeilijker werd om de bestaande hiërarchie in stand te houden. Dat droeg bij aan de ontwikkeling naar meer gelijkheid.
Maar die dodelijke wapens, die bovendien verbeterd konden worden omdat je immers vanwege dat rechtop lopen de handen vrij had, konden natuurlijk ook gebruikt worden voor de jacht en dan vooral de jacht op grotere prooidieren. En dat had ook grote sociale gevolgen. Want het risico van die jacht en de kans op succes konden door te gaan samenwerken beïnvloed worden. En die samenwerking had ook zin, want een gedood prooidier leverde genoeg voedsel op voor een grotere groep.
Dat voedsel moest dan wel eerlijk verdeeld worden. Net als al het voedsel dat gezocht en verzameld werd en op een centrale plaats werd bijeengebracht. Maar waarom zou je dat niet meteen opeten als je het had gevonden? Omdat mensen ondertussen door hadden gekregen hoe je een vuurtje maakte en hoe je dus voedsel kon koken. Gekookt voedsel had het voordeel van snellere vertering, waardoor een kleiner darmkanaal nodig was. Maar als je voedsel kookte kon je dat ook gemakkelijker in grotere hoeveelheden dan voor een of enkele personen doen. Ook daarvoor was natuurlijk eerlijk delen nodig.
Dat eerlijk delen werd vergemakkelijkt door de toegenomen gelijkheid. Die maakte het ook mogelijk dat kinderen coöperatief werden grootgebracht, dus minder exclusief door alleen de eigen moeder, zoals bij de chimpansees, waar de moeder het jong jarenlang bij zich heeft. De zorg werd met vader, grootouders, oudere kinderen en andere groepsleden gedeeld. Dat had het voordeel dat kinderen langer afhankelijk konden blijven. Waardoor ze ook vroeger konden worden geboren, wat een goede aanpassing was aan de sneller groeiende hersenomvang. Die weer een aanpassing was aan het complexer geworden sociale leven in een egalitaire groep. Door hersenen ook na de geboorte nog lang te laten doorgroeien, faciliteer je het sociale leerproces.
En precies dat laatste behelsde de ontwikkeling van de morele gemeenschapsintuïties. Op basis van het vermogen van de gedeelde intentionaliteit: het besef dat jij en de ander een bedoeling hebben en het besef dat beide dat van elkaar weten (Tomasello). Op grond daarvan is de typisch menselijke coördinatie en coöperatie mogelijk.
Dat alles laat onverlet dat het vermogen en de neiging tot statuscompetitie nog aanwezig zijn. Maar zolang dat gemeenschapsgedrag in de groep domineert, en daarmee de afkeer van onderdrukt worden en van bazig gedrag van anderen, zullen incidentele neigingen tot statuscompetitie collectief onderdrukt worden. Door sociale sancties, zoals ridiculisering en ostracisme (negéren), dus door sociale controle. Leiderschap, zo het er al is, is altijd gebaseerd op vaardigheden en gedrag die in dienst staan van de groep. Niet op de zucht naar status en eigen gewin.
Kortom, mensen zijn onder de passende omstandigheden heel goed in staat om een een op gelijkheid en onderlinge solidariteit gebaseerde groep tot stand te brengen en in stand te houden. Als die omstandigheden er niet zijn, ja, dan zien we snel een statushiërarchie ontstaan.
Overigens, als je hier welvaartstheoretisch naar kijkt, dan zie je een sociaal systeem met twee sociale evenwichten: het evenwicht van de gemeenschap en het evenwicht van de statushiërarchie. Met de veronderstelling dat het gemeenschapsevenwicht te prefereren valt boven het statuscompetitie-evenwicht.
Volgens dit scenario begon het dus met het rechtop lopen. Zo eenvoudig zal het wel niet zijn gegaan, maar stel dat, waardoor gingen onze voorouders rechtop lopen?
Een plausibele verklaring daarvoor is dat er in Oostelijk Afrika in dat verre verleden een periode, of meer periodes, waren van toenemende droogte. Waardoor het regenwoud zich terugtrok en het landschap van de savanne zich uitbreidde. Meer grasland dus, met meer verspreid voedsel én meer roofdieren en grotere prooidieren. Maar om de voordelen daarvan te kunnen benutten, en beter tegen de nadelen er van gewapend te zijn, was het gunstiger om rechtop te gaan lopen. Die niche werd benut door een van de primaten die hun leefgebied, dat van het regenwoud, zagen inkrimpen. En dat waren onze voorouders. Dat had overigens natuurlijk net zo goed niet kunnen gebeuren.
zondag 3 november 2013
Muziek voor de zondagochtend - Quatuor Debussy | Mozart : Adagio et Fugue en C minor K.546 - YouTube
Quatuor Debussy | Mozart : Adagio et Fugue en C minor K.546 - YouTube:
'via Blog this'
Dat je alleen maar een eenvoudig muziekliefhebber bent, heeft het grote voordeel dat je nog vaak ontdekkingen doet. Zo hoorde ik deze week voor het eerst Mozarts Adagio en Fuga K.V. 546. Dat was tijdens de les die Leonard Leutscher (van de cursus Het Luisterrijk) wijdde aan de late Mozart. Dat wil zeggen aan de muziek die Mozart componeerde toen hij 35, 36 jaar was, nog heel veel van plan was en bepaald niet bezig was met zijn vroegtijdig overlijden. Hij had eindelijk zijn doel bereikt om hofcomponist te worden en was er op gebrand om zijn kunnen te demonstreren. Vandaar dit Adagio en Fuga. De fuga was oorspronkelijk geschreven voor twee piano's, die Mozart bewerkte voor strijkorkest. Hier in de versie voor strijkkwartet, uitgevoerd door het Quator Debussy. Klik even de reclame aan het begin weg. De fuga begint op 4:12. Na dat meditatieve adagio word je ineens verrast door een en al beweeglijkheid.
'via Blog this'
Dat je alleen maar een eenvoudig muziekliefhebber bent, heeft het grote voordeel dat je nog vaak ontdekkingen doet. Zo hoorde ik deze week voor het eerst Mozarts Adagio en Fuga K.V. 546. Dat was tijdens de les die Leonard Leutscher (van de cursus Het Luisterrijk) wijdde aan de late Mozart. Dat wil zeggen aan de muziek die Mozart componeerde toen hij 35, 36 jaar was, nog heel veel van plan was en bepaald niet bezig was met zijn vroegtijdig overlijden. Hij had eindelijk zijn doel bereikt om hofcomponist te worden en was er op gebrand om zijn kunnen te demonstreren. Vandaar dit Adagio en Fuga. De fuga was oorspronkelijk geschreven voor twee piano's, die Mozart bewerkte voor strijkorkest. Hier in de versie voor strijkkwartet, uitgevoerd door het Quator Debussy. Klik even de reclame aan het begin weg. De fuga begint op 4:12. Na dat meditatieve adagio word je ineens verrast door een en al beweeglijkheid.
vrijdag 1 november 2013
De anti-overheidsideologie door de geschiedenis heen: aan de hand van John Kenneth Galbraith
De aanhang voor publieke domein-vuistregels kan sterk fluctueren. Dat domein is nog zo nieuw in de menselijke geschiedenis dat we nog lang niet genoeg collectieve inzichten hebben vergaard om de beheersing er van onder de knie te hebben. Desondanks kunnen mensen wel sterke overtuigingen hebben over hoe dat domein zou moeten worden aangepakt. Maar die berusten dus altijd meer op sociale processen van zeepbelvorming dan op empirische onderbouwing.
Vandaar dat de aanhang voor de vuistregel van de anti-overheidsideologie in de recente geschiedenis bepaald niet stabiel is geweest. De aanhang lijkt nu aanzienlijk, zij het meer onder de politieke en economische elite dan onder het gewone volk. Maar dat is anders geweest, met name anders in de eerste 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog. Laten we om daar zicht op te krijgen even terug gaan naar het eerste boek van John Kenneth Galbraith, American Capitalism. The Concept of Countervailing Power, dat in 1952 verscheen. (Volg de link om het gratis te donwloaden.)
Galbraith (1908-2006), vader van James Kenneth Galbraith, schreef twee jaar voor zijn dood nog het prachtige boekje The Economics of Innocent Fraud, waarin hij een vlijmscherpe analyse gaf van het kapitalisme van begin van de eenentwintigste eeuw. Zie eerder op dit blog over Galbraith dit bericht, dit bericht en dit bericht.
Maar nu even terug naar 1952. Ik las American Capitalism een tijdje terug, in de uitgave Galbraith. The Affluent Society & Other Writings, die in 2010 door zoon James werd geredigeerd. Vader Galbraith wijdt daar een passage aan die anti-overheidsideologie, die hij aanduidt met "het concurrentiemodel". Ik vertaal een stukje (p. 30-31):
Vandaar dat de aanhang voor de vuistregel van de anti-overheidsideologie in de recente geschiedenis bepaald niet stabiel is geweest. De aanhang lijkt nu aanzienlijk, zij het meer onder de politieke en economische elite dan onder het gewone volk. Maar dat is anders geweest, met name anders in de eerste 25 jaar na de Tweede Wereldoorlog. Laten we om daar zicht op te krijgen even terug gaan naar het eerste boek van John Kenneth Galbraith, American Capitalism. The Concept of Countervailing Power, dat in 1952 verscheen. (Volg de link om het gratis te donwloaden.)
Galbraith (1908-2006), vader van James Kenneth Galbraith, schreef twee jaar voor zijn dood nog het prachtige boekje The Economics of Innocent Fraud, waarin hij een vlijmscherpe analyse gaf van het kapitalisme van begin van de eenentwintigste eeuw. Zie eerder op dit blog over Galbraith dit bericht, dit bericht en dit bericht.
Maar nu even terug naar 1952. Ik las American Capitalism een tijdje terug, in de uitgave Galbraith. The Affluent Society & Other Writings, die in 2010 door zoon James werd geredigeerd. Vader Galbraith wijdt daar een passage aan die anti-overheidsideologie, die hij aanduidt met "het concurrentiemodel". Ik vertaal een stukje (p. 30-31):
In het concurrentiemodel werd overheidsinterventie even rigoureus afgewezen of de motieven van de overheid nu als kwaadwillend of goedwillend werden verondersteld. Het model werd ontwikkeld in tijden dat goede intenties van de staat en zijn dienaren niet konden worden aangenomen. De meest krachtige van de politieke filosofen die aan die ontwikkeling meededen, Jeremy Bentham, was nergens zo op gebrand dan op het minimaliseren van de rol van corrupte publieke ambtsdragers. Daar waren goede redenen voor. Tot ver in de negentiende eeuw in Engeland, en ook nog tot in de huidige eeuw in het grootste deel van de rest van de westerse wereld, waren de motieven van het overheidsgezag in relatie tot de economie, tenminste van tijd tot tijd hebzuchtig of corrupt. In de Verenigde Staten was de federale overheid tot in de huidige eeuw op economisch vlak de schutspatroon van degenen die het best in staat waren om voordelen te verkrijgen en van de eigen ambtenaren.
Die doctrine van de boosaardige staat is niet geheel dood. Een hedendaagse verhandeling over de Amerikaanse economie concludeert dat de overheid door de progressieve inkomstenbelasting weloverwogen "zijn meest succesvolle burgers van zijn voortbrengselen berooft en ze toedeelt aan degenen met minder succes; op die manier bestraft de overheid de vlijt, de zuinigheid, de kundigheid en de efficiëntie en ondersteunt hij de luiheid, de verkwisting, de incompetentie en de inefficiëntie. Door de zuinigen te beroven, vernietigt de overheid de bron van het kapitaal, onderdrukt hij investeringen en het scheppen van banen en remt hij de industriële vooruitgang....". (...) Maar er is geen twijfel aan dat dit een minderheidsstandpunt is. In de Verenigde Staten zowel als in de parlementaire democratieën in het algemeen, is de grote meerderheid van de bevolking de overheid als wezenlijk goedwillend gaan beschouwen. Als de New Deal enige revolutionaire betekenis heeft gehad, dan was dat een revolutie in de houdingen van de grote massa's van het volk ten opzichte van de federale overheid. Binnen het bestek van een paar jaar gingen burgers een relatief afstandelijk en onpersoonlijk mechanisme, tot dan toe geïdentificeerd met tarieven, belastingheffing, verboden, "Farmers' Bulletins" en de Nationale Parken, zien als een beschermer en zelfs als een vriend van het volk en als hun schild tegen tegenslag. De daden van de overheid waren niet altijd even voorspelbaar, maar er was geen twijfel dat de motieven als goed konden worden beschouwd.Deze passage tekent wel ongeveer het klimaat van de jaren vijftig. De herinnering aan de anti-overheidsideologie die geheerst had, was nog levendig. Maar tegelijk kon die naar de geschiedenis worden verwezen. Tot die ideologie in de jaren tachtig weer de kop opstak. Met, ja, alle gevolgen van dien. Wordt dus vervolgd.
Abonneren op:
Posts (Atom)