Een kenner van de muziek van Philip Glass (Baltimore 1937 - ) ben ik niet, maar ik zag bij Broese Boekverkopers zijn autobiografie Words Without Music. A Memoir in de kast staan en ook al omdat het zo'n mooie en goedkope Amerikaanse paperbackuitgave is, begon ik er in te bladeren en te lezen. Lees hier een mooie recensie.
En ik was meteen gegrepen. Want Glass schrijft goed, dat wil
zeggen, eenvoudig en vertellend. Zijn eerste kennismaking met de klassieke muziek was door de platenzaak van zijn vader. Die aanvankelijk radio's verkocht en repareerde, maar met de opkomst van de grammofoonplaat daarop overstapte.
Vader Glass kocht breed in, met als gevolg dat sommige platen weinig verkocht werden. Die nam hij dan mee naar huis om ze daar 's avonds te gaan beluisteren. Philip herinnert zich dat het muziek was van Bartók, Sjostakovitsj en Stravinsky, die toen modern en vreemd was. Hij luisterde mee, vanaf zijn slaapkamertje of zittend op de trap. En vader en zoon begonnen van die muziek te houden.
Ik ben nog niet verder gevorderd dan tot pagina 50, maar ben al allerlei wetenswaardigheden tegengekomen. Zoals dat Glass als jong studentje aan de Universiteit van Chicago nog les heeft gehad van socioloog David Riesman, die toen bekendheid genoot door zijn boek The Lonely Crowd. Waarin de opkomst van de other-directed person werd beschreven en dat eigenlijk ook nu nog lezenswaard is. Zie het bericht Waarom zijn we eigenlijk niet allemaal emotioneel stabiel?.
Wat je daardoor trouwens ook meekrijgt is hoe breed je toen nog aan de universiteit kon studeren.
Maar goed, het was puur toeval dat ik nadat ik dat mooie boek gekocht had, ontdekte dat de Nederlandse harpiste Lavinia Meijer piano etudes van Glass voor harp heeft bewerkt en op CD heeft gezet (The Glass Effect). En eerder, in 2012, was er al de CD Glass: Metamorphosis / The Hours.
En hier is deze prachtige video uit 2013 van een optreden in de kerk van de Hervormde Gemeente in Kortenhoef. Wat een prachtige muziek! Daar had ik wel bij willen zijn.
Een blog over toepassingen van sociale wetenschap op persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken op het gebied van de bevordering van welzijn/gezondheid en pro-sociaal gedrag/coöperatie.
zondag 30 oktober 2016
vrijdag 28 oktober 2016
Narcisten hebben baat bij sociale vluchtigheid
Klopt het dat narcisten in het sociale domein van de persoonlijke relaties minder "succesvol" zijn dan in het publieke domein? In het bericht Is populisme de uitingsvorm van narcisme in het publieke domein? - Jan-Werner Müller over populisten (en technocraten!) bracht ik die gedachte onder woorden in deze alinea:
Verkerend in de sfeer van persoonlijke relaties kan hun gedrag vaak door anderen in toom worden gehouden. Als ze schade aanrichten, dan is dat als de relaties wisselend zijn. Door hun oppervlakkige charme weten ze gemakkelijk aandacht te trekken en relaties aan te gaan, maar na verloop van tijd krijgen anderen door wat voor vlees ze in de kuip hebben. Zo kunnen narcisten soms een spoor van slachtoffers achter zich laten.Ja, er is onderzoek dat aanwijzingen in die richting verschaft. Maar dat is vooral laboratoriumonderzoek, met kunstmatig samengestelde groepen.
Een mooi overzicht van onderzoek is te vinden in On the Self-regulatory Dynamics Created by the Peculiar Benefits and Costs of Narcissism:A Contextual Reinforcement Model and Examination of Leadership. Volgens het model dat daar ontwikkeld wordt op basis van het bestaande onderzoek zijn narcisten wel succesvol, vooral voor zichzelf, in wat wordt genoemd de emerging zone, in sociale situaties waarin mensen elkaar nog niet goed kennen. Succesvol wil zeggen dat ze door anderen aantrekkelijk worden gevonden als potentiële vrienden en als mogelijke leiders gezien worden.
Maar dat verandert in de enduring zone, in
sociale situaties waarin mensen elkaar hebben leren kennen en waarin de relaties dus langdurig zijn. Dan maakt hun narcistische (egoïstische, agressieve) gedrag slachtoffers, wat natuurlijk sterk afbreuk doet aan hun aantrekkelijkheid voor vriendschap en leiderschap.
Er is nu nieuw onderzoek dat in dezelfde richting wijst en dat het voordeel heeft dat het is uitgevoerd in een natuurlijke setting: Do Narcissism and Emotional Intelligence Win Us Friends? Modeling Dynamics of Peer Popularity Using Inferential Network Analysis.
De Poolse onderzoekers namen bij eerstejaarsstudenten, die in studiegroepen waren ingedeeld, aan het begin van het jaar een vragenlijst af en herhaalden dat drie maanden later. In de vragenlijst waren onder meer een narcisme-test opgenomen en een populariteitstest (iedereen gaf aan wie van de anderen hij of zij sympathiek vond).
Toen bleek dat aan het begin van het jaar, toen de studenten elkaar nog nauwelijks hadden leren kennen (de emerging zone dus), degenen met een hoge score op narcisme vaker als sympathiek werden beoordeeld dan degenen die juist lager scoorden.
In de drie maanden daarna ontstonden allerlei vriendschappen en dat was er aan te zien dat gemiddeld genomen de sympathiescores toenamen. Maar dat gold in veel mindere mate voor de narcisten.
In die drie maanden was er kennelijk tijd geweest om elkaar beter te leren kennen. Er was, zou je kunnen zeggen, een overgang gaande naar de enduring zone. Wat inhield dat anderen van de narcisten de donkere kant leerden kennen. (Denk aan De donkere drie: psychopathie, narcisme en Machiavellianisme.)
Omdat in de vragenlijst ook een test voor emotionele intelligentie was meegenomen, kon worden vastgesteld dat de combinatie van hoge narcisme-score en lage emotionele intelligentie het slechtst uitwerkte. De combinatie van laag narcisme en hoog emotioneel intelligent was het meest succesvol in het maken van vrienden.
Kortom, narcisten hebben baat bij die emerging zone, bij de sociale vluchtigheid in het domein van de persoonlijke relaties.
En daarnaast natuurlijk bij de sociale vluchtigheid die zo kenmerkend is voor de relaties in het publieke domein.
(De afbeelding is overgenomen van NARCISSISM CARTOONS AND COMICS.)
(De afbeelding is overgenomen van NARCISSISM CARTOONS AND COMICS.)
donderdag 27 oktober 2016
Is populisme de uitingsvorm van narcisme in het publieke domein? - Jan-Werner Müller over populisten (en technocraten!)
Narcisme is een persoonlijkheidseigenschap die altijd wel in zekere mate in de populatie aanwezig is. Maar de kans dat die eigenschap tot uiting komt in gedrag, lijkt er van afhankelijk of een en ander zich afspeelt in het domein van de persoonlijke relaties dan wel in het publieke domein.
Verkerend in de sfeer van persoonlijke relaties kan het gedrag van narcisten vaak door anderen in toom worden gehouden. Als ze schade aanrichten, dan is dat als de relaties wisselend zijn. Door hun oppervlakkige charme weten ze gemakkelijk aandacht te trekken en relaties aan te gaan, maar na verloop van tijd krijgen anderen door wat voor vlees ze in de kuip hebben. Zo kunnen narcisten soms een spoor van slachtoffers achter zich laten.
Daartegenover is het publieke domein, dat van de onpersoonlijke relaties die zich vooral via de omweg van de media voltrekken, veel meer bij uitstek het werkterrein van de narcist. De narcist kan daar een nationale bekendheid worden, een celebrity, en zelfs aan de top belanden van statushiërarchieën in bedrijfsleven en politiek. Niet alleen door die eigenschap van oppervlakkige charme, maar vooral ook doordat hij anderen naast zich of boven zich zo slecht kan verdragen dat de motivatie om aan de top te komen grenzeloos is.
Dat de narcist bovenal dat publieke domein nodig heeft, verklaart precies dat het fenomeen van de narcistische leider de mensheidsgeschiedenis is binnengekomen met het ontstaan van de landbouwsamenlevingen en van de statushiërarchieën (keizerrijken, vorstendommen) die daarmee ruim baan kregen. Zie Waarom een staatsgod? Over statushiërarchie en narcisme.
Vandaag de dag hebben we te maken met een publiek domein dat sterk beheerst wordt door informatiestromen via de massamedia en de sociale media. En het lijkt alsof narcisten daardoor extra worden geprikkeld om in dat domein actief te worden. Ze leven er hun grandioze zelfbeeld uit en hun behoefte aan bewondering en bevestiging van dat zelfbeeld. Onderdeel van dat gedrag is de zucht tot belediging en vernedering van iedereen die hen daarbij in de weg staat.
Goed, zie voor meer daarover de berichten op dit blog over narcisme, zoals Foute leiders vergeleken. Over narcisten aan en op weg naar de macht. En over Geert Wilders, PVV-stemmers willen overheersen - Over Sociale Dominantie, collectief narcisme en rechts-extremisme en Donald Trump en andere narcisten in de politiek - en over waarom ze hun exposure moeten controleren.
Je komt natuurlijk gemakkelijk op de gedachte dat die grote rol van narcisten in de politiek zich slecht verdraagt met de democratie. Jan-Werner Müller, hoogleraar politieke wetenschappen aan de Universiteit van Princeton en auteur van What is Populism?, laat zich daarover uit in het interview dat Der Spiegel deze week met hem heeft ("Wer gehört zu uns?").
Verkerend in de sfeer van persoonlijke relaties kan het gedrag van narcisten vaak door anderen in toom worden gehouden. Als ze schade aanrichten, dan is dat als de relaties wisselend zijn. Door hun oppervlakkige charme weten ze gemakkelijk aandacht te trekken en relaties aan te gaan, maar na verloop van tijd krijgen anderen door wat voor vlees ze in de kuip hebben. Zo kunnen narcisten soms een spoor van slachtoffers achter zich laten.
Daartegenover is het publieke domein, dat van de onpersoonlijke relaties die zich vooral via de omweg van de media voltrekken, veel meer bij uitstek het werkterrein van de narcist. De narcist kan daar een nationale bekendheid worden, een celebrity, en zelfs aan de top belanden van statushiërarchieën in bedrijfsleven en politiek. Niet alleen door die eigenschap van oppervlakkige charme, maar vooral ook doordat hij anderen naast zich of boven zich zo slecht kan verdragen dat de motivatie om aan de top te komen grenzeloos is.
Dat de narcist bovenal dat publieke domein nodig heeft, verklaart precies dat het fenomeen van de narcistische leider de mensheidsgeschiedenis is binnengekomen met het ontstaan van de landbouwsamenlevingen en van de statushiërarchieën (keizerrijken, vorstendommen) die daarmee ruim baan kregen. Zie Waarom een staatsgod? Over statushiërarchie en narcisme.
Vandaag de dag hebben we te maken met een publiek domein dat sterk beheerst wordt door informatiestromen via de massamedia en de sociale media. En het lijkt alsof narcisten daardoor extra worden geprikkeld om in dat domein actief te worden. Ze leven er hun grandioze zelfbeeld uit en hun behoefte aan bewondering en bevestiging van dat zelfbeeld. Onderdeel van dat gedrag is de zucht tot belediging en vernedering van iedereen die hen daarbij in de weg staat.
Goed, zie voor meer daarover de berichten op dit blog over narcisme, zoals Foute leiders vergeleken. Over narcisten aan en op weg naar de macht. En over Geert Wilders, PVV-stemmers willen overheersen - Over Sociale Dominantie, collectief narcisme en rechts-extremisme en Donald Trump en andere narcisten in de politiek - en over waarom ze hun exposure moeten controleren.
Je komt natuurlijk gemakkelijk op de gedachte dat die grote rol van narcisten in de politiek zich slecht verdraagt met de democratie. Jan-Werner Müller, hoogleraar politieke wetenschappen aan de Universiteit van Princeton en auteur van What is Populism?, laat zich daarover uit in het interview dat Der Spiegel deze week met hem heeft ("Wer gehört zu uns?").
Jan-Werner Müller kwam op dit blog al in 2012 voorbij (zie Wat de populisten werkelijk gemeen hebben. Mooie analyse van Jan Werner Müller.)Dat interview gaat over populisme, maar het wordt meteen duidelijk dat populisme en narcisme nauw verwant zijn. Müller:
Populisten sind in der Tendenz gefährlich für die Demokratie. Nicht notwendigerweise wegen ihrer Positionen: Über die richtige Flüchtlingspolitik kann man streiten. Populisten aber erheben den Anspruch, als einzige das wahre Volk zu vertreten. Mittwettbewerber um die Macht und alle Bürger, welche die Populisten nicht unterstützen, werden verteufelt. Das macht sie für Demokraten unwählbar.Over de AfD (Alternative für Deutschland):
Jetzt aber behaupten führende Afd-Politiker, die übrigen Parteien bestünden aus Volksverrätern und Deutschland sei eine Kanzlerin-Diktatur. Diese totale moralische Disqualifizierung der politischen Gegners und der Anspruch das wahre deutsche Volk zu vertreten, machen die Afd populistisch und bedenklich.En over Donald Trump:
Er sieht sich als Vertreter des echten amerikanischen Volkes. Das einzige, was zählt, (...), sei die Vereinigung des Volkes; um alle, die für ihn nicht dazugehören, braucht man sich nicht zu kümmern. Ausserdem ist es typisch für Populisten, das sie wie Trump nicht zugeben, dass sie verlieren können - stattdessen versuchen sie, das ganze politische System zu diskreditieren, indem sie ihren Anhängern suggerieren, Wahlen würden manipuliert.En verderop in het interview wijst hij op de interessante overeenkomst tussen de technocratische en de populistische politicus:
Der Technokrat behauptet, es gibt nur eine vernunftige Lösung. Der Populist sagt, es gibt nur einen wahren Volkswillen. Beide sind Antipluralisten, für die ein demokratischer Austausch von Argumenten gar nicht stattfinden muss. Technokratie en Populismus bestärken sich gegenseitig - und zwischen beiden wird der Parlementarismus aufgerieben.Kortom, lees dat interview! Je moet er wel even de papieren Der Spiegel voor kopen.
dinsdag 25 oktober 2016
De Nederlandse sociaal-democratie heeft zich nog niet aan de neo-liberale dominantie ontworsteld
Wat te denken van het concept-verkiezingsprogramma van de PvdA?
Die vraag is van belang in een tijd waarin de sociaal-democratie als intellectuele, maatschappelijke en politieke kracht lijkt te versagen. Ik sta eerst even daar bij stil en keer daarna terug naar dat concept-verkiezingsprogramma.
Avner Offer, emeritus hoogleraar economische geschiedenis aan de Universiteit van Oxford, denkt dat de sociaal-democratie staat voor een ander wereldbeeld dan dat van de standaardeconomie, dat wil zeggen het vak aan de beoefenaars waarvan jaarlijks de Nobelprijs wordt uitgereikt.
Offner schreef daarover naar aanleiding van de uitreiking van die prijs een paar weken geleden: The Nobel prize in economics takes too little account of social democracy. En hij schreef daarover samen met Gabriël Söderberg het boek The Nobel Factor: The Prize in Economics, Social Democracy, and the Market Turn.
Zijn betoog komt er op neer dat het Nobelprijs-comité er aan heeft meegewerkt dat het economische wereldbeeld een neo-liberaal stempel heeft gedrukt op het maatschappelijke en politieke denken:
Like market liberalism, economics regards buying and selling in markets as the template for human relations and claims that market choices scale up to the social good. But the doctrines of economics are not well founded: premises are unrealistic, models inconsistent, predictions often wrong. The halo of the prize has lent credibility to policies that harm society, to inequality and financial disorder.Maar er is ook een ander wereldbeeld, dat van de sociaal-democratie:
Economics does not have the field of policy entirely to itself. A different view of the world – social democracy – is used by governments to allocate about 30% of GDP in most developed countries for employment, healthcare, education, and pensions. Social democracy is not only a political orientation but also a bipartisan method of government. Like economics, it accepts the primacy of markets in production and consumption. Markets reward wealth and success. In social democracy, entitlement is equal, and arises from citizenship, though one-size-fits-all sometimes creates its own problems.En hoewel het Nobelprijs-comité wel heeft geprobeerd om een evenwicht te bewaren tussen "rechtse" en "linkse" economen, is er toch maar één prijswinnaar geweest die echt als sociaal-democraat kon gelden (Gunnar Myrdal in 1974). En in ieder geval één sociaal-democraat die hem had behoren te krijgen (John Kenneth Galbraith), zag hem aan zich voorbij gaan.
This is costly. Social democracy is not as deeply theorised as economics, but has been enormously successful in providing social and public goods. It has kept economic insecurity at bay. Its method of mutual support is more efficient and equitable than private healthcare, education, and pensions. Social-democratic politicians do not always understand this. If economics is compelling, social democracy is indispensable. The two doctrines have adapted to each other but their marriage is not happy.Het zou goed zijn als het vak economie zich daar meer rekenschap van zou geven. En het zou dus goed zijn als dat zou doorklinken in de toekenning van de Nobelprijs. Zie ook dit interview met Avner Offer: The Political Slant of the Nobel Prize in Economics.
Dat in de sociaal-democratie het nastreven van economische bestaanszekerheid zo voorop staat, verklaart ook dat het werk van John Maynard Keynes daar zo goed werd ontvangen. Want Keynes zag dat de markt niet als vanzelf tot het optimale evenwicht tendeert, dat lange perioden van stagnatie (slechte evenwichten) kunnen bestaan en dat de overheid via begrotingsbeleid de taak op zich moet nemen om de daaruit voortkomende bestaansonzekerheid te voorkomen.
En hoe actueel is dat inzicht! We zien om ons heen, dat wil zeggen in Europa, dat het verwaarlozen er van en het stijfkoppig vasthouden aan het primaat van het begrotingsevenwicht, rampzalige gevolgen heeft gehad en heeft. Hoe anders zouden de ontwikkelingen geweest zijn als de invloed van het sociaal-democratisch denken op de inrichting van de eurozone en op het gevoerde beleid groter was geweest!
En inderdaad, de geluiden dat het anders moet en dat het de hoogste tijd is voor een actief begrotingsbeleid om uit de economische stagnatie te ontsnappen, worden sterker. Gisteren Should we rethink fiscal policy? van Sylvia Merler van de denktank Bruegel, die een fraaie opsomming geeft van recente bijdragen. En een paar dagen eerder Secular stagnation, bubbles, fiscal policy, and the introduction of the contraceptive pill van Jason Lu en Coen Teulings. Die laten zien dat de overheidsschulden juist moeten toenemen, om nieuwe financiële zeepbellen, en dus crises, te voorkomen. Maar dat zulks door het Stabiliteitspact van de eurozonelanden onmogelijk wordt gemaakt.
Goed. terug naar het concept-verkiezingsprogramma van de PvdA. Vinden we daarin wat terug van het grote belang van dat sociaal-democratische wereldbeeld als tegenhanger van het neo-liberale?
Als je dat concept doorleest, dan vind je in de eerste 10 van de 11 hoofdstukken een lange opsomming van voornemens en wensen waar je het gemakkelijk mee eens kunt zijn. En die in de media het beeld hebben doen ontstaan van een partij die weer "links opzoekt". Al die voornemens vereisen investeringen, verhoging van de overheidsuitgaven dus. Komen die er?
Nee, want dan arriveer je bij het elfde hoofdstuk, met als titel Financieel kader. En dat is verreweg het kortste hoofdstuk, zo kort dat ik het hier in zijn geheel kan citeren:
De PvdA heeft een traditie van verstandig begrotingsbeleid. Want we weten dat als de begroting uit de hand loopt, uiteindelijk gewone gezinnen en kwetsbare mensen de rekening betalen.
Het begrotingsbeleid van de afgelopen jaren heeft de basis gelegd voor de in dit programma voorgestelde investeringsagenda in de publieke sector: onderwijs, zorg, sociale zekerheid, duurzaamheid en veiligheid.
Aan het eind van de kabinetsperiode wil de PvdA structureel evenwicht op de begroting, zodat we onze kinderen niet opzadelen met de rekening en ouderen ook in een vergrijzende samenleving de zorg kunnen bieden die ze verdienen. Het tekort mag oplopen bij economische tegenslag of onvoorziene omstandigheden. Het belastingstelsel wordt eerlijker en groener.
Het begrotingsbeleid is dienend aan het bereiken van een duurzame, sociale en welvarende samenleving. De PvdA zal haar verkiezingsprogramma laten doorrekenen door het Centraal Planbureau en het Planbureau voor de Leefomgeving en aanbieden aan het Sociaal Cultureel Planbureau om een analyse te maken van de sociale gevolgen van het programma.En daar lezen we dus dat de PvdA een "structureel evenwicht" op de begroting wil. Tekorten mogen niet, tenzij bij economische tegenslag of onvoorziene omstandigheden. Verdere uitleg ontbreekt. Schulden maken om te investeren? Nee hoor. Wel de demagogie over het opzadelen van onze kinderen met de rekening. En wel het erin volharden dat het met de VVD gevoerde bezuinigingsbeleid "verstandig" was, alle aanwijzingen negerend van de daardoor veroorzaakte economische schade.
Nee. als je hierop afgaat, dan kun je nog niet concluderen dat de Nederlandse sociaal-democratie zich aan de greep van de neo-liberale dominantie ontworsteld heeft.
zondag 23 oktober 2016
Zondagochtendmuziek - Kopatchinskaja / Leschenko, Enescu, Sonata N°3 Op.25
Patricia Kopatchinskaja speelt op haar nieuwe CD met het Saint Paul Chamber Orchestra de orkestbewerking van Schuberts Der Tod und das Mädchen. Met nog vijf heel boeiende korte stukken, waaronder haar eigen bewerking van het Byzantijnse gezang op psalm 140. Hier kun je de trailer van de CD bekijken.
Guido van Oorschot schreef eerder dit jaar over haar:
Van alle jonge violistes is Patricia Kopatchinskaja het grootste vaatje buskruit.En dat klopt. Hier speelt ze samen met Polina Leschenko de Sonate voor viool en piano nr. 3 op. 25 van de Roemeense componist, pianist en violist George Enescu (1881-1955). Enescu was in Parijs de vioolleraar van niet de minsten, onder hen Arthur Grumiaux, Yehudi Menuhin en Ida Haendel.
donderdag 20 oktober 2016
Verplichte keuze met betrekking tot orgaandonatie?
Hoe zou het inzicht van het sociaal ingebed zijn van pro-sociaal gedrag moeten doorwerken in de keuze-architectuur van orgaandonatie? (Zie over keuze-architectuur eerder het bericht Pro-sociaal gedrag en keuze-architectuur - Over het naar voren halen van schuldgevoel.)
Die vraag dringt zich op nu er aanwijzingen zijn dat het aantal nieuwe "nee"-registraties in het Donorregister nogal sterk is toegenomen nadat de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel heeft aangenomen dat regelt dat iedereen donor is tenzij hij heeft laten registreren dat niet te willen zijn (ja - tenzij).
Het wetsvoorstel was bedoeld om het aantal orgaandonoren te verhogen. Daar is wat voor te zeggen. Ik las dat vorig jaar 134 mensen zijn overleden die hadden kunnen overleven als er een donororgaan beschikbaar was geweest.
Moeten we nu vaststellen dat de nieuwe wet, waarin dus donorschap het standaardalternatief gaat worden (het voorstel moet nog door de Eerste Kamer), averechts uitwerkt?
Zou kunnen. Het kan zijn dat het weerstandseffect (de weerstand tegen inbreuk op de gedragsvrijheid) wordt aangewakkerd. Of beter: nu naar buiten komt.
Maar internationale vergelijking wijst uit dat het bezwaarsysteem (ja - tenzij) resulteert in meer orgaandonoren en kortere wachttijden voor orgaantransplantaties dan het toestemmingssysteem (nee - tenzij). Zie De invloed van beslissystemen op de beschikbaarheid van donororganen:een internationale vergelijking.
Dat komt ook overeen met onderzoek dat laat zien dat mensen een pro-sociaal alternatief eerder kiezen als het als standaardalternatief wordt aangeboden. Ze lijken het dan op te vatten als de keuze die gangbaar is.
Een en ander wijst op de mogelijkheid dat het weerstandseffect bij de orgaandonatie nu inderdaad tijdelijk tot uiting komt, maar dat op de langere termijn meer donoren beschikbaar zullen komen. Want bijna 9 miljoen mensen, las ik gisteren in de Volkskrant, hebben zich helemaal nog niet geregistreerd. Je zou kunnen verwachten dat veel daarvan oftewel door zich alsnog als donor te registreren oftewel door geen bezwaar aan te tekenen, te kennen geven dat ze orgaandonor willen zijn.
Maar ik vroeg me af of ook hier de architectuur van de expliciete keuze niet nog beter zou werken. We zagen dat zulks het geval is bij de keuze voor wel of niet groene energie.
En ja hoor, na wat zoeken kwam ik er achter dat Harry van Dalen dat, al in 2011, heeft onderzocht. Zie Verplicht kiezen stimuleert orgaandonatie. Hij legde mensen de vraag voor;
“Stel dat iedere keer dat u uw paspoort moet vernieuwen op het gemeentehuis u tegelijkertijd verplicht bent om een keuze te maken ten aanzien van orgaandonatie. De keuze die u maakt is net zo lang geldig als uw paspoort. Indien u komende week uw paspoort moet vernieuwen, wat zou dan uw keuze zijn ten aanzien van de vraag: wilt u donor zijn?”Op die vraag antwoordt 69 procent met ja,
meer dan de 60 procent die aangeeft geen bezwaar te zullen aantekenen in het geval van het bezwaarsysteem (ja, tenzij). Zie de figuur.
Ook hier zou de verklaring er in kunnen liggen dat de bewuste, expliciete keuze het schuldgevoel naar voren haalt dat mensen zouden ervaren als ze orgaandonatie zouden weigeren. Het schuldgevoel dus van niet pro-sociaal te handelen.
dinsdag 18 oktober 2016
Meer over het littekeneffect en het angsteffect van werkloosheid - En over het belang van volledige werkgelegenheid
In het huidige sociaal-economische beleid, dat sterk geïnspireerd is door de neo-liberale fantasiewereld van zoveel mogelijk marktwerking en een zo klein mogelijke overheid, wordt lichtzinnig omgesprongen met werkloosheid. Het lijkt al weer lang geleden dat volledige werkgelegenheid als doel van het macro-economische en het begrotingsbeleid vanzelfsprekend was.
Die vanzelfsprekendheid kwam voort uit het inzicht dat je als overheid (wij met zijn allen) een verantwoordelijkheid draagt voor het realiseren van bestaanszekerheid voor je burgers. En in de maatschappij waarin wij leven is betaald werk voor vrijwel iedereen de basis van die bestaanszekerheid.
De toename van bestaansonzekerheid als gevolg van dat neo-liberale beleid is goed gedocumenteerd door Cok Vrooman in zijn oratie Meedoen in onzekerheid. De negatieve gevolgen daarvan zijn bekend. Mensen hechten aan stabiliteit. Bestaansonzekerheid blijkt gepaard te gaan met fysieke pijn en een een groter gebruik van pijnstillers. Zie Het basisinkomen is een (de?) oplossing voor het probleem van de toegenomen bestaansonzekerheid.
En we weten dat werkloosheid de bestaansonzekerheid aanwakkert, niet alleen bij de werklozen zelf, maar ook bij de werkenden. Waardoor werkloosheid een breed scala aan ernstige negatieve effecten heeft, ook voor de kinderen van werklozen. Zie Het kwaad van werkloosheid. Over prioriteiten van politieke leiders. En we kennen de negatieve effecten van baanonzekerheid. Zie Gezondheid en sociale omgeving (11): sociaal-economische statusverschillen, baanonzekerheid.
Er waren dus heel goede redenen om als overheid volledige werkgelegenheid als belangrijk doel voorop te stellen. Temeer omdat het macro-economische instrumentarium ook voorhanden is om dat doel te bereiken.
Maar in de neo-liberale fantasiewereld is werkgelegenheid slechts een middel om andere doelen te bereiken. De fantasie is dat het voor economische groei, de maat voor menselijk welzijn, noodzakelijk is dat het bereik van het marktmechanisme zo groot mogelijk moet zijn en dat van de overheid zo klein mogelijk. En dat de markt altijd weer als vanzelf naar evenwicht tendeert als je dat proces maar zijn gang laat gaan. Update. En de fantasie dat het bereikte evenwicht ook altijd het best mogelijke is.
Werkloosheid is in die fantasie niet meer dan een middel op weg naar dat evenwicht. Een aanwijzing dat de lonen te hoog zijn. En dus zorgt het leger van
werklozen er als vanzelf voor dat de lonen omlaag gaan. Werkloosheid wordt dus eigenlijk weg gedefinieerd: iedereen vindt werk, als hij maar niet een te hoog loon wil. Vandaar ook die neo-liberale behoefte om uitkeringen te verlagen en uitkeringstrekkers het leven moeilijk te maken.
Al met al een lange inleiding tot waar het vandaag eigenlijk om gaat. Onderzoekers van de Gentse Universiteit hebben gegevens van de European Social Survey (ESS) geanalyseerd op het verband tussen werkloosheid en de latere levenstevredenheid. En ze doen daarvan verslag in ESB: De gevolgen van (jeugd)werkloosheid voor de latere levenstevredenheid.
Hun analyses zijn belangrijk voor hoe we de langdurende negatieve gevolgen van werkloosheid moeten begrijpen. Bekend is dat werkloosheid een zogenaamd littekeneffect heeft en een angsteffect. Het littekeneffect houdt in dat werkloos geweest zijn een blijvend lagere levenstevredenheid tot gevolg heeft. Ook als je daarna weer werk gevonden hebt, blijft er een litteken achter.
Een deel van dat negatieve effect hangt er mee samen dat werkloos geweest zijn de angst vergroot dat nog een keer te worden. Anders gezegd, de werk- of baanonzekerheid neemt er door toe.
Uit de analyses blijkt nu dat beide effecten bestaan voor de gehele steekproef, dat wil zeggen voor alle 25 tot 69-jarigen. Dus ook als je dat angsteffect meeneemt, blijft het littekeneffect significant. Mensen zijn angstiger geworden, maar ook zonder die vrees om weer werkloos te worden, is de levenstevredenheid blijvend lager.
Maar als je kijkt naar de groep van jongeren (25 tot 34 jaar), dan blijkt dat daar de gehele achteruitgang van levenstevredenheid als gevolg van werkloosheid kan worden toegeschreven aan het angsteffect. Werkloos geweest zijn op jonge leeftijd verlaagt het welzijn door de toegenomen angst voor herhaling. Maakt jongeren onzeker en met die angst en onzekerheid staan ze dus aan het begin van hun werkzame leven.
Wel curieus, en tekenend voor de neo-liberale tijdgeest, dat de auteurs volstaan met beleidsaanbevelingen op het vlak van de begeleiding van werklozen en het vergroten van hun inzetbaarheid. De gedachte dat hun bevindingen aanleiding zouden kunnen geven om weer eens na te denken over dat belang van volledige werkgelegenheid, die komt niet bij hen op.
Die vanzelfsprekendheid kwam voort uit het inzicht dat je als overheid (wij met zijn allen) een verantwoordelijkheid draagt voor het realiseren van bestaanszekerheid voor je burgers. En in de maatschappij waarin wij leven is betaald werk voor vrijwel iedereen de basis van die bestaanszekerheid.
De toename van bestaansonzekerheid als gevolg van dat neo-liberale beleid is goed gedocumenteerd door Cok Vrooman in zijn oratie Meedoen in onzekerheid. De negatieve gevolgen daarvan zijn bekend. Mensen hechten aan stabiliteit. Bestaansonzekerheid blijkt gepaard te gaan met fysieke pijn en een een groter gebruik van pijnstillers. Zie Het basisinkomen is een (de?) oplossing voor het probleem van de toegenomen bestaansonzekerheid.
En we weten dat werkloosheid de bestaansonzekerheid aanwakkert, niet alleen bij de werklozen zelf, maar ook bij de werkenden. Waardoor werkloosheid een breed scala aan ernstige negatieve effecten heeft, ook voor de kinderen van werklozen. Zie Het kwaad van werkloosheid. Over prioriteiten van politieke leiders. En we kennen de negatieve effecten van baanonzekerheid. Zie Gezondheid en sociale omgeving (11): sociaal-economische statusverschillen, baanonzekerheid.
Er waren dus heel goede redenen om als overheid volledige werkgelegenheid als belangrijk doel voorop te stellen. Temeer omdat het macro-economische instrumentarium ook voorhanden is om dat doel te bereiken.
Maar in de neo-liberale fantasiewereld is werkgelegenheid slechts een middel om andere doelen te bereiken. De fantasie is dat het voor economische groei, de maat voor menselijk welzijn, noodzakelijk is dat het bereik van het marktmechanisme zo groot mogelijk moet zijn en dat van de overheid zo klein mogelijk. En dat de markt altijd weer als vanzelf naar evenwicht tendeert als je dat proces maar zijn gang laat gaan. Update. En de fantasie dat het bereikte evenwicht ook altijd het best mogelijke is.
Werkloosheid is in die fantasie niet meer dan een middel op weg naar dat evenwicht. Een aanwijzing dat de lonen te hoog zijn. En dus zorgt het leger van
Al met al een lange inleiding tot waar het vandaag eigenlijk om gaat. Onderzoekers van de Gentse Universiteit hebben gegevens van de European Social Survey (ESS) geanalyseerd op het verband tussen werkloosheid en de latere levenstevredenheid. En ze doen daarvan verslag in ESB: De gevolgen van (jeugd)werkloosheid voor de latere levenstevredenheid.
Hun analyses zijn belangrijk voor hoe we de langdurende negatieve gevolgen van werkloosheid moeten begrijpen. Bekend is dat werkloosheid een zogenaamd littekeneffect heeft en een angsteffect. Het littekeneffect houdt in dat werkloos geweest zijn een blijvend lagere levenstevredenheid tot gevolg heeft. Ook als je daarna weer werk gevonden hebt, blijft er een litteken achter.
Een deel van dat negatieve effect hangt er mee samen dat werkloos geweest zijn de angst vergroot dat nog een keer te worden. Anders gezegd, de werk- of baanonzekerheid neemt er door toe.
Uit de analyses blijkt nu dat beide effecten bestaan voor de gehele steekproef, dat wil zeggen voor alle 25 tot 69-jarigen. Dus ook als je dat angsteffect meeneemt, blijft het littekeneffect significant. Mensen zijn angstiger geworden, maar ook zonder die vrees om weer werkloos te worden, is de levenstevredenheid blijvend lager.
Maar als je kijkt naar de groep van jongeren (25 tot 34 jaar), dan blijkt dat daar de gehele achteruitgang van levenstevredenheid als gevolg van werkloosheid kan worden toegeschreven aan het angsteffect. Werkloos geweest zijn op jonge leeftijd verlaagt het welzijn door de toegenomen angst voor herhaling. Maakt jongeren onzeker en met die angst en onzekerheid staan ze dus aan het begin van hun werkzame leven.
Wel curieus, en tekenend voor de neo-liberale tijdgeest, dat de auteurs volstaan met beleidsaanbevelingen op het vlak van de begeleiding van werklozen en het vergroten van hun inzetbaarheid. De gedachte dat hun bevindingen aanleiding zouden kunnen geven om weer eens na te denken over dat belang van volledige werkgelegenheid, die komt niet bij hen op.
maandag 17 oktober 2016
Pro-sociaal gedrag en keuze-architectuur - Over het naar voren halen van schuldgevoel
De menselijke sociale natuur is voor een belangrijk deel gevormd in de Paleo Sociale Omgeving, de manier van samenleven van jagers-verzamelaars die voor hun overleving waren aangewezen op samenwerking en delen.
Dat hield in dat de mogelijkheden tot pro-sociaal gedrag, dus tot gedrag waarvan de resultaten ook anderen ten goede komen, zich frequent aanboden en dat zulk gedrag ook van je verwacht werd. Dat het van je verwacht werd, leerde je van kindsbeen aan, want die samenwerking strekte zich uit tot de zorg voor kinderen (cooperative breeding).
De huidige maatschappij wijkt daar natuurlijk sterk van af. Maar er is, gelukkig, ook nu nog pro-sociaal gedrag. Maar wanneer wel en wanneer niet? Een voor de hand liggend vermoeden is dat de kans er op groter is hoe meer de sociale situatie overeenkomt met die van de Paleo Sociale Omgeving. Dat is het inzicht van het sociaal ingebed zijn van pro-sociaal gedrag. Zie het bericht Pro-sociaal Gedrag.
Die sociale inbedding komt er bijvoorbeeld uit naar voren dat de invloed van de omvang van iemands sociale netwerk op de kans op pro-sociaal gedrag groter is dan die van de persoonlijkheid. Zie Te geven is zaliger dan te ontvangen - Maar de gelegenheid maakt de gever.
Een andere manier waarop die sociale inbedding blijkt, is dat het geven van een duwtje in de goede richting kan helpen om pro-sociaal gedrag tot stand te brengen. Denk aan het boek Nudge. Improving Decisions About health, Wealth and Happiness van Thaler en Sunstein, waarin het onder meer gaat over orgaandonaties en bescherming van het milieu.
En waarin Thaler en Sunstein het begrip keuze-architectuur introduceren. Wat inhoudt dat je een pro-sociale keuze kunt bevorderen door de wijze waarop de keuzesituatie wordt aangeboden. (Denk ook even aan het verbod op gratis plastic tasjes.)
Een voorbeeld daarvan is dat je de kans op het kiezen van een groene (maar duurdere) energie-aanbieder kunt vergroten door dat groene alternatief als default aan te bieden. Als het standaardalternatief. Voor een ander alternatief moet je daar dan dus expliciet van afwijken. Het is inderdaad gebleken dat in dat geval meer mensen kiezen voor groene energie dan wanneer groene energie niet het default-alternatief is.
Je zou kunnen zeggen dat mensen dat standaardalternatief opvatten als de keuze die gangbaar is, die zo hoort. De keuze wordt dus sociaal ingebed.
Maar nu blijkt uit nieuw onderzoek dat je de kans op een groene keuze nog meer kunt vergroten door mensen expliciet de keuze voor te leggen tussen een groene, en duurdere, leverancier en een niet-groene, goedkopere. Zie Does Active Choosing Promote Green EnergyUse? Experimental Evidence (met Cass Sunstein als tweede auteur).
1245 bezoekers van Amazon Mechanical Turk kregen verschillende keuzepresentaties voorgelegd. En toen bleek dat in die gevallen waarin de groene energie duurder was, aanzienlijk meer mensen voor groene energie kozen als ze expliciet tussen groen en niet-groen moesten kiezen (56 procent) dan wanneer de groene energie hen als standaardalternatief werd gepresenteerd (26 procent).
Een mogelijke verklaring voor dit toch op het eerste gezicht wat verrassende resultaat is dat mensen bij die expliciete keuze vrezen zich schuldig te zullen gaan voelen als ze voor de niet-groene en goedkopere energie zouden kiezen. Door de keuze-architectuur wordt dat mogelijke schuldgevoel als het ware naar voren gehaald, pregnant gemaakt.
Terwijl daartegenover weerstand (tegen bedreiging van gedragsvrijheid) kan worden opgewekt als je het groene alternatief als standaard aanbiedt. Weerstand dus tegen dat duwtje.
Ondervraging van de deelnemers aan het experiment leverde ook inderdaad op dat degenen die expliciet voor het niet-groene alternatief hadden gekozen zich schuldiger voelden dan degenen die niet het groene standaardalternatief hadden gekozen. Waarschijnlijk had die laatste groep meer gehandeld uit dat gevoel van weerstand. (Zie ook Is Guilt a Good Motivator for Pro-social Behaviour?)
De aanbeveling is dus: voorkom die weerstand en speel in op schuldgevoel.
De keuze voor groene, en duurdere, energie is duidelijk een geval van pro-sociaal gedrag. Maar die keuze is natuurlijk vele malen minder sociaal ingebed dan de keuzes die jagers-verzamelaars moesten maken als het ging om samenwerken en delen. Op zijn kortst samengevat gaat het om het verschil tussen onpersoonlijk en persoonlijk.
Maar het blijkt dus mogelijk te zijn om dat grote verschil wat te overbruggen. Door dat gevoel van schuld, dat natuurlijk zijn oorsprong heeft in het domein van de persoonlijke relaties, bij zo'n onpersoonlijke keuze naar voren te halen.
Dat hield in dat de mogelijkheden tot pro-sociaal gedrag, dus tot gedrag waarvan de resultaten ook anderen ten goede komen, zich frequent aanboden en dat zulk gedrag ook van je verwacht werd. Dat het van je verwacht werd, leerde je van kindsbeen aan, want die samenwerking strekte zich uit tot de zorg voor kinderen (cooperative breeding).
De huidige maatschappij wijkt daar natuurlijk sterk van af. Maar er is, gelukkig, ook nu nog pro-sociaal gedrag. Maar wanneer wel en wanneer niet? Een voor de hand liggend vermoeden is dat de kans er op groter is hoe meer de sociale situatie overeenkomt met die van de Paleo Sociale Omgeving. Dat is het inzicht van het sociaal ingebed zijn van pro-sociaal gedrag. Zie het bericht Pro-sociaal Gedrag.
Die sociale inbedding komt er bijvoorbeeld uit naar voren dat de invloed van de omvang van iemands sociale netwerk op de kans op pro-sociaal gedrag groter is dan die van de persoonlijkheid. Zie Te geven is zaliger dan te ontvangen - Maar de gelegenheid maakt de gever.
Een andere manier waarop die sociale inbedding blijkt, is dat het geven van een duwtje in de goede richting kan helpen om pro-sociaal gedrag tot stand te brengen. Denk aan het boek Nudge. Improving Decisions About health, Wealth and Happiness van Thaler en Sunstein, waarin het onder meer gaat over orgaandonaties en bescherming van het milieu.
En waarin Thaler en Sunstein het begrip keuze-architectuur introduceren. Wat inhoudt dat je een pro-sociale keuze kunt bevorderen door de wijze waarop de keuzesituatie wordt aangeboden. (Denk ook even aan het verbod op gratis plastic tasjes.)
Een voorbeeld daarvan is dat je de kans op het kiezen van een groene (maar duurdere) energie-aanbieder kunt vergroten door dat groene alternatief als default aan te bieden. Als het standaardalternatief. Voor een ander alternatief moet je daar dan dus expliciet van afwijken. Het is inderdaad gebleken dat in dat geval meer mensen kiezen voor groene energie dan wanneer groene energie niet het default-alternatief is.
Je zou kunnen zeggen dat mensen dat standaardalternatief opvatten als de keuze die gangbaar is, die zo hoort. De keuze wordt dus sociaal ingebed.
Maar nu blijkt uit nieuw onderzoek dat je de kans op een groene keuze nog meer kunt vergroten door mensen expliciet de keuze voor te leggen tussen een groene, en duurdere, leverancier en een niet-groene, goedkopere. Zie Does Active Choosing Promote Green EnergyUse? Experimental Evidence (met Cass Sunstein als tweede auteur).
1245 bezoekers van Amazon Mechanical Turk kregen verschillende keuzepresentaties voorgelegd. En toen bleek dat in die gevallen waarin de groene energie duurder was, aanzienlijk meer mensen voor groene energie kozen als ze expliciet tussen groen en niet-groen moesten kiezen (56 procent) dan wanneer de groene energie hen als standaardalternatief werd gepresenteerd (26 procent).
Een mogelijke verklaring voor dit toch op het eerste gezicht wat verrassende resultaat is dat mensen bij die expliciete keuze vrezen zich schuldig te zullen gaan voelen als ze voor de niet-groene en goedkopere energie zouden kiezen. Door de keuze-architectuur wordt dat mogelijke schuldgevoel als het ware naar voren gehaald, pregnant gemaakt.
Terwijl daartegenover weerstand (tegen bedreiging van gedragsvrijheid) kan worden opgewekt als je het groene alternatief als standaard aanbiedt. Weerstand dus tegen dat duwtje.
Ondervraging van de deelnemers aan het experiment leverde ook inderdaad op dat degenen die expliciet voor het niet-groene alternatief hadden gekozen zich schuldiger voelden dan degenen die niet het groene standaardalternatief hadden gekozen. Waarschijnlijk had die laatste groep meer gehandeld uit dat gevoel van weerstand. (Zie ook Is Guilt a Good Motivator for Pro-social Behaviour?)
De aanbeveling is dus: voorkom die weerstand en speel in op schuldgevoel.
De keuze voor groene, en duurdere, energie is duidelijk een geval van pro-sociaal gedrag. Maar die keuze is natuurlijk vele malen minder sociaal ingebed dan de keuzes die jagers-verzamelaars moesten maken als het ging om samenwerken en delen. Op zijn kortst samengevat gaat het om het verschil tussen onpersoonlijk en persoonlijk.
Maar het blijkt dus mogelijk te zijn om dat grote verschil wat te overbruggen. Door dat gevoel van schuld, dat natuurlijk zijn oorsprong heeft in het domein van de persoonlijke relaties, bij zo'n onpersoonlijke keuze naar voren te halen.
zondag 16 oktober 2016
Zondagochtendmuziek - Dvořák Symphony No 9 "New World" Celibidache, Münchner Philharmoniker, 1991
In het vrijdagse lunchpauzeconcert in TivoliVredenburg dirigeerde Ludovic Morlot het Radio Filharmonisch Orkest in Antonín Dvořáks Negende Symfonie. Gistermiddag herhaald in de Zaterdagmatinee. De dirigent was mij onbekend, maar wat een prachtige uitvoering!
Maar deze mag er natuurlijk ook zijn: door de Münchner Philharmoniker onder leiding van de legendarische Sergiu Celibidache. Langzaam, langzaam, langzaam. Wikipedia daarover:
Maar deze mag er natuurlijk ook zijn: door de Münchner Philharmoniker onder leiding van de legendarische Sergiu Celibidache. Langzaam, langzaam, langzaam. Wikipedia daarover:
An oft-mentioned feature of many of his concerts, captured in the live recordings of them, is a slower tempo than what is considered the norm, while, in fast passages, his tempos often exceeded expectations.[10] In Celibidache's own view, however, criticism of a recording's tempo is irrelevant, as it is not (and cannot be) a critique of the performance but rather of a transcription of it, without the ambience of the moment, for him, a key factor in any musical performance. As Celibidache explained, the acoustic space in which one hears a concert directly affects the likelihood of the emergence of his sought-after transcendent experience. The acoustic space within which one hears a recording of one of his performances, on the other hand, has no impact on the performance, as it is impossible for the acoustic features of that space to stimulate musicians to play slower or faster.
donderdag 13 oktober 2016
Neo-liberalisme en psychisch lijden - Wat te doen?
Naar aanleiding van nieuwe cijfers over psychische problemen bij kinderen in Groot-Brittannië ging George Monbiot gisteren in de Guardian in op het mogelijke verband tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de toename van psychische stoornissen als angst, stress, depressie, sociale fobieën, eetstoornissen en automutilatie. Zie Neoliberalism is creating loneliness. That’s what’s wrenching society apart.
Dat er in veel landen, ja wereldwijd, een toename is van psychische stoornissen lijkt niet langer omstreden. Monbiot verwijst naar dit artikel uit 2014: The global prevalence of common mental disorders: a systematic review and meta-analysis 1980–2013, waaruit blijkt dat op basis van studies in 63 landen 1 op de 5 personen in het jaar voorafgaand aan de meting leden aan een mentale stoornis. En van bijna 30 procent kon worden vastgesteld dat ze gedurende hun leven aan een stoornis hadden geleden.
Ik moest ook even denken aan de in april van dit jaar verschenen studie Scaling-up treatment of depression and anxiety: a global return on investment analysis, waarin wordt berekend hoeveel gezonde levensjaren zouden kunnen worden gewonnen door meer te investeren in de behandeling van depressie en angststoornissen en hoe groot de economische opbrengsten van die investeringen zouden zijn.
Tegen zulke alarmerende cijfers wordt wel eens ingebracht dat die toename niet zozeer een echte toename zou zijn, maar vooral een toename van aandacht voor psychische problemen en dus een toename van diagnoses. Hoewel dat laatste ook zeker het geval lijkt te zijn, zijn daarnaast de aanwijzingen sterk voor een echte toename van psychisch lijden. Zie De toename van psychische problemen is een echte toename, niet alleen maar een toename van diagnoses en Over psychisch lijden en de mythe van de verwende baby.
Ook is er in het publieke debat een zekere terughoudendheid om die toename in verband te brengen met maatschappelijke ontwikkelingen. Maar Monbiot windt er geen doekjes om:
De vraag is natuurlijk: wat er aan te doen? En op die vraag geeft Monbiot dit toch wat onbevredigende antwoord:
Tal van min of meer concrete beleidsmaatregelen dringen zich op als je dit blog een beetje gevolgd hebt. Zonder uitputtend te zijn:
Dat er in veel landen, ja wereldwijd, een toename is van psychische stoornissen lijkt niet langer omstreden. Monbiot verwijst naar dit artikel uit 2014: The global prevalence of common mental disorders: a systematic review and meta-analysis 1980–2013, waaruit blijkt dat op basis van studies in 63 landen 1 op de 5 personen in het jaar voorafgaand aan de meting leden aan een mentale stoornis. En van bijna 30 procent kon worden vastgesteld dat ze gedurende hun leven aan een stoornis hadden geleden.
Ik moest ook even denken aan de in april van dit jaar verschenen studie Scaling-up treatment of depression and anxiety: a global return on investment analysis, waarin wordt berekend hoeveel gezonde levensjaren zouden kunnen worden gewonnen door meer te investeren in de behandeling van depressie en angststoornissen en hoe groot de economische opbrengsten van die investeringen zouden zijn.
Tegen zulke alarmerende cijfers wordt wel eens ingebracht dat die toename niet zozeer een echte toename zou zijn, maar vooral een toename van aandacht voor psychische problemen en dus een toename van diagnoses. Hoewel dat laatste ook zeker het geval lijkt te zijn, zijn daarnaast de aanwijzingen sterk voor een echte toename van psychisch lijden. Zie De toename van psychische problemen is een echte toename, niet alleen maar een toename van diagnoses en Over psychisch lijden en de mythe van de verwende baby.
Ook is er in het publieke debat een zekere terughoudendheid om die toename in verband te brengen met maatschappelijke ontwikkelingen. Maar Monbiot windt er geen doekjes om:
There are plenty of secondary reasons for this distress, but it seems to me that the underlying cause is everywhere the same: human beings, the ultrasocial mammals, whose brains are wired to respond to other people, are being peeled apart. Economic and technological change play a major role, but so does ideology. Though our wellbeing is inextricably linked to the lives of others, everywhere we are told that we will prosper through competitive self-interest and extreme individualism.En wie zijn het die ons dat vertellen?
men who have spent their entire lives in quadrangles – at school, at college, at the bar, in parliament – instruct us to stand on our own two feet. The education system becomes more brutally competitive by the year. Employment is a fight to the near-death with a multitude of other desperate people chasing ever fewer jobs. The modern overseers of the poor ascribe individual blame to economic circumstance. Endless competitions on television feed impossible aspirations as real opportunities contract.Kan het nog krachtiger en korter worden gezegd? En hoe goed dat het wordt gezegd. Want helaas, niet alleen de onwaarheid, maar ook de waarheid moet vaak herhaald worden om te worden geaccepteerd.
De vraag is natuurlijk: wat er aan te doen? En op die vraag geeft Monbiot dit toch wat onbevredigende antwoord:
This does not require a policy response. It requires something much bigger: the reappraisal of an entire worldview. Of all the fantasies human beings entertain, the idea that we can go it alone is the most absurd and perhaps the most dangerous. We stand together or we fall apart.Onbevredigend, want het is natuurlijk niet het een of het ander. Natuurlijk moeten we met zijn allen veel meer onder ogen zien dat de mens een sociale diersoort bij uitstek is. Maar tegelijk; als het overheidsbeleid zo overduidelijk geïnfecteerd is geraakt door de neoliberale fantasieën over mens en maatschappij en als zulk beleid zo overduidelijk de oorzaken van eenzaamheid en psychisch lijden heeft aangewakkerd, dan is het zaak om dat beleid zo gauw mogelijk om te buigen.
Tal van min of meer concrete beleidsmaatregelen dringen zich op als je dit blog een beetje gevolgd hebt. Zonder uitputtend te zijn:
- Zorg voor meer bestaanszekerheid door een beleid ter bevordering van volledige werkgelegenheid en/of door uitbouw van de sociale zekerheid met een onvoorwaardelijk basisinkomen (beter en dan of).
- Zorg voor betere arbeidsomstandigheden en meer baanzekerheid (in plaats van rotbanen en flexwerk).
- Bevorder de coöperatieve ondernemingsvormen (Gisteren Stiglitz daarover: Joseph Stiglitz proposes co-op models as an alternative to trickle-down economics)
- Geef je er rekenschap van dat de participatiemaatschappij en de verzorgingsstaat geen alternatieven zijn, maar elkaar aanvullen.
- Voorkom een te grote nadruk op verspillende en ziekmakende statuscompetitie door een grotere inkomens- en vermogensgelijkheid, zoals door terugkeer naar progressievere belastingtarieven.
- En natuurlijk door terugdringing van reclame en commercialisering.
- Zorg voor een veiliger schoolomgeving door leeftijdsgemengde groepering
- Bestrijd eenzaamheid door buurtcontacten te bevorderen (ontmoetingsplekken, buurtrechten).
woensdag 12 oktober 2016
Waarom een staatsgod? Over statushiërarchie en narcisme - Een biologische antropologie van de Bijbel - 15
In hoofdstuk 9 (Het morrende volk: Protest van onze eerste natuur) en 10 (De les van de uittocht: De erfenis van de Thora) van Het Oerboek van de Mens. De evolutie en de Bijbel gaan Van Schaik en Michel in op de opkomst en vestiging van de intellectueel-institutionele religie, die van Jahwe als staatsgod. Zie Wat is de oorsprong van de God die overwon? - Een biologische antropologie van de Bijbel - 14 voor het vorige bericht in deze reeks.
Dat was een volkomen nieuwe ontwikkeling en de grote vraag is hoe die zich heeft kunnen voltrekken. Hoe kon deze staatsgod zich ontwikkelen "bovenop" het al bestaande domein van religie dat meer rechtstreeks voortkwam uit de aangeboren intuïties van mensen?
Die intuïtieve religie betrof vooral het alledaagse leven van individu, familie, dorp en de boven-lokale cultus. Daarin gaat het om welzijn, gezondheid, vriendschappen, goede oogst en vruchtbaarheid. En om voorschriften op het gebied van het geven van geschenken, het bereiden van voedsel, het vieren van feesten, het vereren van voorouders. In deze religie van de alledaagse werkelijkheid speelden vrouwen de belangrijkste rol.
Dat alles vinden we niet terug in het nieuwe domein van de intellectueel-institutionele religie. Dat is het domein van mannen en van "de God die overwon", van de staatsgod die geen andere goden naast zich duldt. En dat maakt meteen al duidelijk waar de oorsprong van dat domein ligt: in de komst van koninkrijken en staten. Van Schaik en Michel:
De eerste is dat er voor dat nieuwe grootschalige publieke domein van omgang met vreemden nieuwe richtlijnen en voorschriften ("wetten") nodig waren. Vooral omdat grootschalige rampspoed moest worden voorkomen: epidemieën, mislukte oogsten, gewelddadige conflicten en verovering door naburige volken.
Dat alles was nieuw en kon worden begrepen als bestraffingvan door een oppermachtige god. Die dus door goed gedrag gunstig gestemd moest worden. En de priesters en de opperpriester (de koning zelf) waren er om studie te maken van wat God wel en niet goedkeurde en om de uitkomsten daarvan in wetten vast te leggen. Dat werd de lijst van 613 geboden en verboden van de Thora.
Intellectueel ("rationeel") opgebouwd, zonder veel verband met bestaande intuïties. Vandaar de noodzaak van propaganda en indoctrinatie. De nieuwe regels moesten geïnternaliseerd worden. En dat verklaart de praktijk van de dagelijkse zelfhypnose, zoals Van Schaik en Michel dat noemen. Zoals in het Sjema Israël (de Joodse geloofsbelijdenis):
Maar tegelijk was er bij voortduring het thema van "het morrende volk". En dat moet wel wijzen op een tweede ontstaansgrond, die van de statushiërarchieën en de machtsconcentraties die door de overgang naar landbouw, eigendom en ongelijkheid de mensheidsgeschiedenis binnenkwamen. Anders gezegd, er was ook een seculiere ontwikkeling, die van overheersing en onderdrukking. Met een volk dat zich daarin schikte of in opstand kwam.
En in de instituties van de staatsgod lijken de religieuze en de wereldlijke ontwikkelingen hand in hand te gaan. De koning, het hoofd van de statushiërarchie is altijd beducht op interne en externe concurrenten. Die moeten worden uitgeschakeld. Dan helpt het als hij als opperpriester een speciale band met God kan claimen, ja, kan claimen zelf goddelijk te zijn.
Dat versterkt de noodzaak van het beeld van een oppermachtige god, die niemand naast zich duldt. En die niet alleen gehoorzaamheid eist, maar meer dan dat, oplegt dat het volk hem lief moet hebben.
Het zou wel eens kunnen zijn dat we hier in de mensheidsgeschiedenis de introductie zien van het sociale verschijnsel van de oppermachtige leider, ja, van de oppermachtige, narcistische leider. Die niet alleen overal tegenstanders ziet, maar die ook ten koste van alles uit de weg wil ruimen. En die elke associatie met gewone en dus minderwaardige schepsels zo onverdraaglijk vindt dat hij zichzelf wel een goddelijke status moet toe-eigenen.
Want aangenomen dat narcisten altijd hebben bestaan, is het te verwachten dat als er een keer statushiërarchieën bestaan ze er meer dan gemiddeld op uit zijn om aan de top daarvan terecht te komen.
Ze blijven ook in dat opzicht actueel, die verhalen van het Oude Testament. Ik denk maar even aan
Foute leiders vergeleken. Over narcisten aan en op weg naar de macht. En over Geert Wilders en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?
Dat was een volkomen nieuwe ontwikkeling en de grote vraag is hoe die zich heeft kunnen voltrekken. Hoe kon deze staatsgod zich ontwikkelen "bovenop" het al bestaande domein van religie dat meer rechtstreeks voortkwam uit de aangeboren intuïties van mensen?
Die intuïtieve religie betrof vooral het alledaagse leven van individu, familie, dorp en de boven-lokale cultus. Daarin gaat het om welzijn, gezondheid, vriendschappen, goede oogst en vruchtbaarheid. En om voorschriften op het gebied van het geven van geschenken, het bereiden van voedsel, het vieren van feesten, het vereren van voorouders. In deze religie van de alledaagse werkelijkheid speelden vrouwen de belangrijkste rol.
Dat alles vinden we niet terug in het nieuwe domein van de intellectueel-institutionele religie. Dat is het domein van mannen en van "de God die overwon", van de staatsgod die geen andere goden naast zich duldt. En dat maakt meteen al duidelijk waar de oorsprong van dat domein ligt: in de komst van koninkrijken en staten. Van Schaik en Michel:
Met de komst van koninkrijken en staten ontstaat er een derde domein van goden met een politieke functie. Dat domein kent professionele priesters. In hun heiligdommen wordt steeds meer expertise opgebouwd. Met de komst van het schrift ontstaan er bundels met heilige teksten. Vaak fungeert de vorst als opperpriester voor de staatsgod. Omdat staatsvorming met centralisatie gepaard gaat, moet ook op religieus gebied elke vorm van tussenmacht verwijderd worden.Ik moest wat Van Schaik en Michel daar verder over te melden hebben een poos tot me laten doordringen voor ik tot de conclusie kwam dat het ontstaan van die staatsgod twee ontstaansgronden gekend moet hebben.
De eerste is dat er voor dat nieuwe grootschalige publieke domein van omgang met vreemden nieuwe richtlijnen en voorschriften ("wetten") nodig waren. Vooral omdat grootschalige rampspoed moest worden voorkomen: epidemieën, mislukte oogsten, gewelddadige conflicten en verovering door naburige volken.
Dat alles was nieuw en kon worden begrepen als bestraffing
Intellectueel ("rationeel") opgebouwd, zonder veel verband met bestaande intuïties. Vandaar de noodzaak van propaganda en indoctrinatie. De nieuwe regels moesten geïnternaliseerd worden. En dat verklaart de praktijk van de dagelijkse zelfhypnose, zoals Van Schaik en Michel dat noemen. Zoals in het Sjema Israël (de Joodse geloofsbelijdenis):
Luister Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! Heb daarom de HEER lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad.Je zou kunnen zeggen dat deze eerste ontstaansgrond gelegen is in de maatschappelijke functie er van: bevordering van samenwerking, tegengaan van rampspoed. Het hele intellectuele en institutionele gebouw had zulke gunstige uitwerkingen dat het zich kon handhaven.
Maar tegelijk was er bij voortduring het thema van "het morrende volk". En dat moet wel wijzen op een tweede ontstaansgrond, die van de statushiërarchieën en de machtsconcentraties die door de overgang naar landbouw, eigendom en ongelijkheid de mensheidsgeschiedenis binnenkwamen. Anders gezegd, er was ook een seculiere ontwikkeling, die van overheersing en onderdrukking. Met een volk dat zich daarin schikte of in opstand kwam.
En in de instituties van de staatsgod lijken de religieuze en de wereldlijke ontwikkelingen hand in hand te gaan. De koning, het hoofd van de statushiërarchie is altijd beducht op interne en externe concurrenten. Die moeten worden uitgeschakeld. Dan helpt het als hij als opperpriester een speciale band met God kan claimen, ja, kan claimen zelf goddelijk te zijn.
Dat versterkt de noodzaak van het beeld van een oppermachtige god, die niemand naast zich duldt. En die niet alleen gehoorzaamheid eist, maar meer dan dat, oplegt dat het volk hem lief moet hebben.
Het zou wel eens kunnen zijn dat we hier in de mensheidsgeschiedenis de introductie zien van het sociale verschijnsel van de oppermachtige leider, ja, van de oppermachtige, narcistische leider. Die niet alleen overal tegenstanders ziet, maar die ook ten koste van alles uit de weg wil ruimen. En die elke associatie met gewone en dus minderwaardige schepsels zo onverdraaglijk vindt dat hij zichzelf wel een goddelijke status moet toe-eigenen.
Want aangenomen dat narcisten altijd hebben bestaan, is het te verwachten dat als er een keer statushiërarchieën bestaan ze er meer dan gemiddeld op uit zijn om aan de top daarvan terecht te komen.
Ze blijven ook in dat opzicht actueel, die verhalen van het Oude Testament. Ik denk maar even aan
Foute leiders vergeleken. Over narcisten aan en op weg naar de macht. En over Geert Wilders en Zijn narcisten goed in verwerven van leiderschap en slecht in uitoefenen daarvan?
maandag 10 oktober 2016
De weg van eenzaamheid en sociale stress via verhoogde ontstekingsactiviteit naar gezondheidsproblemen
We hebben op dit blog al verschillende malen onderzoek voorbij zien komen dat licht werpt op de negatieve gezondheidseffecten van eenzaamheid en sociale stress. Omdat wij een fundamenteel sociale diersoort zijn, hebben we een vertrouwde en veilige en dus vanzelfsprekende sociale omgeving nodig om goed te gedijen en te floreren. Ook hebben we gezien dat een groot deel van de negatieve effecten van eenzaamheid en een onveilige sociale omgeving verlopen via een verhoogde ontstekingsactiviteit. Zie Hoe meer gemeenschap en hoe minder statuscompetitie, hoe gezonder we zijn en hoe langer we leven voor het meest recente bericht.
Er is nu een fraai overzicht verschenen van al het onderzoek naar sociale omgeving en ontstekingsactiviteit: In Sickness and in Health: The Co-Regulation of Inflammation and Social Behavior, met Naomi Eisenberger, directeur van het Social and Affective Neuroscience Laboratory (UCLA), als eerste auteur.
Daarin gaat het zowel om de effecten van ontstekingen op sociaal gedrag en daarmee op iemands sociale omgeving als over de effecten van de sociale omgeving op ontstekingsactiviteit. Wat die laatstgenoemde effecten betreft, gaat het om onderzoek dat laat zien:
De auteurs geven ook een mogelijke ultimate verklaring voor het bestaan van deze effecten. (Zie "Wij samen" maakt pro-socialer voor het verschil tussen een ultimate en en proximate verklaring.) Het zou namelijk kunnen zijn (en dit citeer ik maar even):
Er is nu een fraai overzicht verschenen van al het onderzoek naar sociale omgeving en ontstekingsactiviteit: In Sickness and in Health: The Co-Regulation of Inflammation and Social Behavior, met Naomi Eisenberger, directeur van het Social and Affective Neuroscience Laboratory (UCLA), als eerste auteur.
Daarin gaat het zowel om de effecten van ontstekingen op sociaal gedrag en daarmee op iemands sociale omgeving als over de effecten van de sociale omgeving op ontstekingsactiviteit. Wat die laatstgenoemde effecten betreft, gaat het om onderzoek dat laat zien:
- dat gedurende de levensloop ervaren sociale stress (sociale afwijzing, echtscheiding ouders, negatieve en competitieve relaties met anderen, verlies van partner) de ontstekingsactiviteit verhoogt
- dat in het laboratorium opgeroepen stress (zoals abrupt moeten presteren voor een beoordelend publiek) de ontstekingsactiviteit verhoogt
- dat eenzaamheid en sociaal isolement samengaan met verhoogde ontstekingsactiviteit en met een verhoogde ontstekingsreactie op bedreigingen van het immuunsysteem.
De auteurs geven ook een mogelijke ultimate verklaring voor het bestaan van deze effecten. (Zie "Wij samen" maakt pro-socialer voor het verschil tussen een ultimate en en proximate verklaring.) Het zou namelijk kunnen zijn (en dit citeer ik maar even):
that, through neural-immune connections, the immune system may have evolved to ‘listen in’ to certain features of the social environment to anticipate what kinds of immune processes might be most needed and to redirect energy and resources to those critical needs (Cole, 2013,2014; Eisenberger and Cole, 2012). To the extent that a lack of social connection is a survival risk, leading individuals to be more vulnerable to attack (by predators and hostile conspecifics) and thus more prone to wounding and infection, the body may respond to these social stressors by upregulating proinflammatory activity.Anders gezegd, ons immuunsysteem is in het verleden zo geëvolueerd dat het in staat is om veranderingen in onze sociale omgeving te signaleren en op mogelijke bedreigingen vooruit te lopen. Dat gevoel van sociale onveiligheid dat je ervaart als je eenzaam bent of in een competitieve omgeving verkeert, dat vertaalt zich in een alvast verhoogde ontstekingsactiviteit. Of andersom: die verhoogde ontstekingsactiviteit vertaalt zich in dat onveiligheidsgevoel.
zondag 9 oktober 2016
Zondagochtendmuziek - BWV 1065 - Concert voor vier klavecimbels in a klein - All of Bach
Op de prachtige website All of Bach van de
Nederlandse Bachvereniging kun je nu kijken en luisteren naar de uitvoering van het Concert voor vier klavecimbels in A klein BWV 1065. Volg de link:
BWV 1065 - Concert voor vier klavecimbels in a klein - All of Bach:
'via Blog this'
Bach bewerkte het Concert voor vier violen en orkest van Vivaldi. De toelichting op de website daarover:
BWV 1065 - Concert voor vier klavecimbels in a klein - All of Bach:
'via Blog this'
Bach bewerkte het Concert voor vier violen en orkest van Vivaldi. De toelichting op de website daarover:
Het was allicht een opwindende uitdaging om vier enkele sololijnen uit te breiden tot vier complete klavierpartijen voor twee handen, van vier naar tientallen snaren. Bachs extra noten vullen Vivaldi vaak aan, maar waar de begeleiding het toelaat zet hij ze graag in dialoog. Dit is zeer duidelijk in de laatste fase van het eerste deel, als herhaalde akkoorden in Bachs handen uitbarsten in een wirwar van melodische motiefjes. Het indrukwekkendst – en het meest trouw aan het origineel – is het tweede deel vol gebroken akkoorden, die omgezet van viool naar klavecimbel een ongelooflijke kracht en rijkdom krijgen.Ongelooflijk mooi. En opbeurend.
vrijdag 7 oktober 2016
Is er nu echt, eindelijk, dan toch, het einde van het bezuinigingsbeleid in Europa?
Mijn eerste berichten over de bezuinigingszeepbel dateren van september 2011. Het leek toen al duidelijk dat de politici die gingen denken dat het een goed idee was om op de economische crisis te reageren met een bezuinigingsbeleid, zich niet baseerden op empirische evidentie, maar dat ze integendeel slachtoffer waren geworden van een sociale zeepbel.
Ze waren niet goed geïnformeerd en in plaats van daar wat aan te doen, gingen ze vooral bij elkaar te rade. En omdat sommigen, of omdat ze hun oor te luisteren hadden gelegd bij de verkeerde econoom (Alesina) of omdat ze de ideologie van de kleine overheid aanhingen, gingen roepen dat er nu bezuinigd moest worden, gingen anderen daarin mee. Misschien ook omdat het stoer was om "de broekriem" en het "huishoudboekje" er bij te halen en die stoerdoenerij leek het bij de kiezers wel goed te doen. Zie voor een poging tot historisch overzicht van dit hele sociale proces het bericht
Een economische (en sociale) calamiteit van historische omvang - de Schwäbische Hausfrau en de bezuinigingszeepbel.
Ze waren niet goed geïnformeerd en in plaats van daar wat aan te doen, gingen ze vooral bij elkaar te rade. En omdat sommigen, of omdat ze hun oor te luisteren hadden gelegd bij de verkeerde econoom (Alesina) of omdat ze de ideologie van de kleine overheid aanhingen, gingen roepen dat er nu bezuinigd moest worden, gingen anderen daarin mee. Misschien ook omdat het stoer was om "de broekriem" en het "huishoudboekje" er bij te halen en die stoerdoenerij leek het bij de kiezers wel goed te doen. Zie voor een poging tot historisch overzicht van dit hele sociale proces het bericht
Een economische (en sociale) calamiteit van historische omvang - de Schwäbische Hausfrau en de bezuinigingszeepbel.
Waarom dit nu nog eens naar voren gehaald? Omdat ik tussen toen en nu al verschillende keren heb gedacht dat die sociale zeepbel van het bezuinigingsbeleid al bezig was leeg te lopen. Want de aanwijzingen dat die politiek niet deugde, stapelden zich op. Toch werd het beleid maar voortgezet, met voortgaande stoerdoenerij in bewoordingen als "Er is geen alternatief".
Maar nu is het misschien toch een keer zo ver. In de eurozone is het Stability and Growth Pact, met zijn fixatie op overheidstekorten en zijn verbod op macro-economisch stimuleringsbeleid, een stille dood gestorven. Stil, want het mag niet hardop gezegd worden. Zie Peter Goodman daarover vandaag in de New York Times: Europe May Finally End Its Painful Embrace of Austerity.
En nu is er ook Jason Furman, hoofd van Obama's Council of Economic Advisors, die gehakt maakt van alle argumenten voor dat bezuinigingsbeleid (de "Old View of Fiscal Policy") en er de New View tegenover zet, die qua evidentie overduidelijk als overwinnaar uit de bus komt. En die, o ironie, teruggaat op het werk van Keynes. Zie The New View of Fiscal Policy and Its Application.
Ik citeer even de vijf inzichten waarmee Furman de New View samenvat:
The New View of fiscal policy largely reverses the four principles of the Old View—and adds a bonus one. In stylized form, the five principles of this view are:
1. Fiscal policy is often beneficial for effective countercyclical policy as a complement to monetary policy.
2. Discretionary fiscal stimulus can be very effective and in some circumstances can even crowd in private investment. To the degree that it leads to higher interest rates, that may be a plus, not a minus.
3. Fiscal space is larger than generally appreciated because stimulus may pay for itself or may have a lower cost than headline estimates would suggest; countries have more space today than in the past; and stimulus can be combined with longer-term consolidation.
4. More sustained stimulus, especially if it is in the form of effectively targeted investments that expand aggregate supply, may be desirable in many contexts.
5. There may be larger benefits to undertaking coordinated fiscal action across countries.
Waarna hij elk van die vijf langsloopt en tussendoor laat zien dat er van dat bezuinigingsbeleid helemaal niets deugde.
In een aparte paragraaf behandelt hij de eurzone, de institutionele opzet er van en het op basis daarvan gevoerde beleid. Die begint met de fraaie en bondige zin:
The institutional structure of the euro area reflects the Old View of fiscal policy.Daarmee is eigenlijk alles gezegd. En pijnlijk is zijn constatering dat de eurolanden er vanwege hun omvangrijkere automatic stabilizers (dan die van de Verenigde Staten) er eigenlijk beter voor hadden moeten staan dan de V.S. Maar dat dat voordeel meer dan teniet is gedaan door dat rampzalige bezuinigingsbeleid. (Automatic stabilizers zijn de werkloosheidsuitkeringen en anders regelingen in het kader van de sociale zekerheid die er voor zorgen dat de inkomens, en dus de consumptie, in tijden van recessie op peil blijven.)
dinsdag 4 oktober 2016
Een sociale werkomgeving waar mensen zich mee kunnen identificeren, draagt bij aan hun gezondheid
In de kapitalistische maatschappij waarin we verzeild zijn geraakt is betaald werk de belangrijkste bron van levensonderhoud. En meestal betekent dat dat we een groot deel van ons leven doorbrengen als werknemer in een arbeidsorganisatie.
Daarmee hebben we voor onszelf een historisch gezien nieuwe sociale omgeving gecreëerd: die van collega's, superieuren en ondergeschikten op het werk. En dat is een gemaakte sociale omgeving. De organisatie is uitgedacht, de taken en verantwoordelijkheden zijn geïnventariseerd en verdeeld en er zijn gezagsrelaties gevormd. Alles beschreven en vastgelegd in een organisatiestructuur en -hiërarchie en per werknemer een arbeidsovereenkomst.
Bevalt ons de sociale omgeving die voor ons klaar ligt als we werknemer worden? Over het algemeen niet. Want hoewel werk hebben ons beter bevalt dan werkloos zijn, verschaft ons de bezigheid van betaald werk een heel laag welzijn in vergelijking met vrijwel alle andere bezigheden (zie Verhoogt werk ons welzijn? Ja en nee).
Bovendien weten we dat de bezigheid van betaald werk gedoseerd moet worden, want langere werkweken blijken de kans op een beroerte en hartproblemen te vergroten. Dat kan er mee te maken hebben dat bij een langere werkweek de werkdruk hoog is en een hoge werkdruk vergroot de kans op een burn-out.
Maar we weten ook dat een goed sociaal klimaat en meer autonomie de kans op burn-out verkleinen. Dat suggereert dat minder statuscompetitie op het werk en minder hiërarchie kenmerken zijn van een gunstiger (want meer natuurlijke) sociale werkomgeving. Vandaar mijn eerdere pleidooi voor meer autonomie en dus minder hiërarchie in arbeidsorganisaties. En dat pleidooi is nodig, want volgens de cijfers van het CBS neemt de mate van zelfstandigheid op het werk alleen maar af.
Er is nu de nieuwe studie A Meta-Analytic Review of Social Identification and Health in Organizational Contexts, die licht werpt op het grote belang van een goed sociaal klimaat op het werk voor de gezondheid van werknemers. Het gaat om een meta-analyse van ruim 100 gepubliceerde en ongepubliceerde onderzoeksresultaten over het verband tussen de mate waarin mensen zich met hun team op het werk of met hun organisatie identificeren en hun gezondheid.
Die identificatie met het team of met de organisatie was vastgesteld met verschillende bekende lijstjes van uitspraken als "Als iemand kritiek heeft op mijn team/organisatie, dan voel ik dat als een persoonlijke belediging", "Als ik het over mijn team/organisatie heb, dan heb ik het meestal over 'wij" in plaats van 'zij'", "Het succes van mijn team/organisatie is mijn succes" en "Ik voel een sterke band met mijn collega's".
Hoe meer je het met zulke uitspraken eens bent, hoe gunstiger jouw sociale werkomgeving. Je werkt dan niet alleen vanwege de financiële prikkels, maar ook vanwege de sociale.
En het blijkt dat identificatie de binding met de organisatie vergroot, wat trouwens ook gunstig is voor de werkgever (zie Employees’ Organizational Identification and Affective Organizational Commitment: An Integrative Approach).
Maar wat uit dit onderzoek blijkt is dat identificatie ook goed is voor de psychische en fysieke gezondheid van de werknemer. Die ruim 100 onderzoeksresultaten tezamen genomen wijzen er op dat er een klein-tot-matig verband bestaat (r = .21). En dat zegt nogal wat als je bedenkt dat onze gezondheid daarnaast natuurlijk nog door allerlei andere zaken wordt beïnvloed.
Interessant is dat de onderzoekers ook vaststellen dat het verband sterker is als niet alleen jijzelf je met je team of je organisatie identificeert, maar als je collega's dat ook doen. Het functioneren in een groep of organisatie met een gedeelde identificatie werkt dus voor iedereen extra goed uit.
Kortom, hoewel de sociale omgeving op het werk qua opzet en inrichting flink afwijkt van onze natuurlijke sociale omgeving, is er een flinke variatie in hoe gunstig of ongunstig hij voor ons is. Een gunstige sociale omgeving, waar we ons prettig bij voelen en die zelfs iets bijdraagt aan onze psychische en fysieke gezondheid, blijkt wel degelijk mogelijk.
Blijft de vraag waarom we het blijven tolereren dat er nog zoveel werkomgevingen zijn met een te hoge werkdruk, te weinig autonomie en een slecht sociaal klimaat, die burn-outs in de hand werken en ons ziek maken. Bedenk nog even dat volgens de laatste cijfers die ik kon vinden 12,4 procent van de mensen met betaald werk in 2013 leed aan een burn-out.
Daarmee hebben we voor onszelf een historisch gezien nieuwe sociale omgeving gecreëerd: die van collega's, superieuren en ondergeschikten op het werk. En dat is een gemaakte sociale omgeving. De organisatie is uitgedacht, de taken en verantwoordelijkheden zijn geïnventariseerd en verdeeld en er zijn gezagsrelaties gevormd. Alles beschreven en vastgelegd in een organisatiestructuur en -hiërarchie en per werknemer een arbeidsovereenkomst.
Bevalt ons de sociale omgeving die voor ons klaar ligt als we werknemer worden? Over het algemeen niet. Want hoewel werk hebben ons beter bevalt dan werkloos zijn, verschaft ons de bezigheid van betaald werk een heel laag welzijn in vergelijking met vrijwel alle andere bezigheden (zie Verhoogt werk ons welzijn? Ja en nee).
Bovendien weten we dat de bezigheid van betaald werk gedoseerd moet worden, want langere werkweken blijken de kans op een beroerte en hartproblemen te vergroten. Dat kan er mee te maken hebben dat bij een langere werkweek de werkdruk hoog is en een hoge werkdruk vergroot de kans op een burn-out.
Maar we weten ook dat een goed sociaal klimaat en meer autonomie de kans op burn-out verkleinen. Dat suggereert dat minder statuscompetitie op het werk en minder hiërarchie kenmerken zijn van een gunstiger (want meer natuurlijke) sociale werkomgeving. Vandaar mijn eerdere pleidooi voor meer autonomie en dus minder hiërarchie in arbeidsorganisaties. En dat pleidooi is nodig, want volgens de cijfers van het CBS neemt de mate van zelfstandigheid op het werk alleen maar af.
Er is nu de nieuwe studie A Meta-Analytic Review of Social Identification and Health in Organizational Contexts, die licht werpt op het grote belang van een goed sociaal klimaat op het werk voor de gezondheid van werknemers. Het gaat om een meta-analyse van ruim 100 gepubliceerde en ongepubliceerde onderzoeksresultaten over het verband tussen de mate waarin mensen zich met hun team op het werk of met hun organisatie identificeren en hun gezondheid.
Die identificatie met het team of met de organisatie was vastgesteld met verschillende bekende lijstjes van uitspraken als "Als iemand kritiek heeft op mijn team/organisatie, dan voel ik dat als een persoonlijke belediging", "Als ik het over mijn team/organisatie heb, dan heb ik het meestal over 'wij" in plaats van 'zij'", "Het succes van mijn team/organisatie is mijn succes" en "Ik voel een sterke band met mijn collega's".
Hoe meer je het met zulke uitspraken eens bent, hoe gunstiger jouw sociale werkomgeving. Je werkt dan niet alleen vanwege de financiële prikkels, maar ook vanwege de sociale.
En het blijkt dat identificatie de binding met de organisatie vergroot, wat trouwens ook gunstig is voor de werkgever (zie Employees’ Organizational Identification and Affective Organizational Commitment: An Integrative Approach).
Maar wat uit dit onderzoek blijkt is dat identificatie ook goed is voor de psychische en fysieke gezondheid van de werknemer. Die ruim 100 onderzoeksresultaten tezamen genomen wijzen er op dat er een klein-tot-matig verband bestaat (r = .21). En dat zegt nogal wat als je bedenkt dat onze gezondheid daarnaast natuurlijk nog door allerlei andere zaken wordt beïnvloed.
Interessant is dat de onderzoekers ook vaststellen dat het verband sterker is als niet alleen jijzelf je met je team of je organisatie identificeert, maar als je collega's dat ook doen. Het functioneren in een groep of organisatie met een gedeelde identificatie werkt dus voor iedereen extra goed uit.
Kortom, hoewel de sociale omgeving op het werk qua opzet en inrichting flink afwijkt van onze natuurlijke sociale omgeving, is er een flinke variatie in hoe gunstig of ongunstig hij voor ons is. Een gunstige sociale omgeving, waar we ons prettig bij voelen en die zelfs iets bijdraagt aan onze psychische en fysieke gezondheid, blijkt wel degelijk mogelijk.
Blijft de vraag waarom we het blijven tolereren dat er nog zoveel werkomgevingen zijn met een te hoge werkdruk, te weinig autonomie en een slecht sociaal klimaat, die burn-outs in de hand werken en ons ziek maken. Bedenk nog even dat volgens de laatste cijfers die ik kon vinden 12,4 procent van de mensen met betaald werk in 2013 leed aan een burn-out.
zaterdag 1 oktober 2016
Is er een gen voor eenzaamheid? En over maatschappijvergelijking
Is er een gen voor eenzaamheid? Nee, dat lijkt niet het geval te zijn. Uit vorig onderzoek kwamen wel varianten van bepaalde genen als kandidaat naar voren, maar in nieuw onderzoek met een groot databestand (10.760 Amerikanen van 50 jaar en ouder) houdt geen van die mogelijke verbanden stand (Genome-Wide Association Study of Loneliness Demonstrates a Role for Common Variation). Zie ook de samenvatting van het onderzoek in ScienceDaily.
Ik was er benieuwd naar om welk gen of samenstel van genen het zou kunnen gaan en naar de associaties met andere gedragskenmerken. Toch geeft dit nieuwe onderzoek over dat laatste wel enig inzicht.
Want de onderzoekers konden een schatting maken van de overerfbaarheid van eenzaamheid. Eenzaamheid, niet als een tijdelijk fenomeen, maar als de kans op eenzaamheid gedurende de levensloop, blijkt voor 14 tot 27 procent genetisch bepaald.
Wat dat precies betekent, wordt iets duidelijker als je bedenkt dat er een gemeenschappelijke overerfbaarheid blijkt te zijn van eenzaamheid, neuroticisme, extraversie en depressieve symptomen. Dat doet vermoeden dat een genetische "verklaring" voor eenzaamheid en een maatschappelijke verklaring niet los van elkaar staan.
Want het zou kunnen zijn dat je in een land als de Verenigde Staten behoorlijk emotioneel stabiel moet zijn (tegenovergestelde van neuroticisme), behoorlijk extravert en weinig depressief om niet eenzaam te worden. In andere landen of sociale omstandigheden zou dat anders kunnen zijn.
Denk (weer) even aan de Boliviaanse Tzimane, die misschien qua aanleg voor neuroticisme niet verschillen van Amerikanen, maar die in een sociale omgeving hun leven doorbrengen waarin die aanleg helemaal niet tot uiting kan komen. Zie (nog eens) het bericht Waarom zijn we eigenlijk niet allemaal emotioneel stabiel?
Want Amerikanen (en wij Nederlanders) leven in een maatschappij waarin we bloot staan aan de uitdagingen van het vermijden van sociaal isolement en van het moeten meedoen aan de statuscompetitie. Wat onder meer inhoudt dat je je voortdurend beter en krachtiger en slimmer moet voordoen dan je bent. Dat wij met die uitdagingen worden geconfronteerd, betekent dat wij aanhoudend stressvolle gebeurtenissen meemaken: bedreigingen die met afwijzing en eenzaamheid en met strijd en nederlaag te maken hebben..
Dat is dus een sociale omgeving waarin het helpt, ja, noodzakelijk is, om emotioneel stabiel te zijn, om extravert te zijn en om niet last te hebben van een neiging tot depressiviteit.
Vergelijk dat met de uitdagingen waar de Tzimane mee te maken krijgen: ze moeten voldoende pro-sociaal zijn (genereus, vriendelijk en bescheiden) en ze moeten zich voldoende inspannen voor het welzijn van de groep. (Ze leven in verwantschapsgroepen van tussen de 30 en 500 personen.)
Een sociale omgeving waar je, als je die uitdagingen voldoende aan kunt, als vanzelfsprekend wordt geaccepteerd om wie je bent. Een sociaal veilige omgeving, waarin verschillen in de aanleg voor eenzaamheid, neuroticisme, extraversie en depressie niet aan het licht komen.
Zo kom je van een onderzoek naar de genetische aanleg voor eenzaamheid zomaar terecht bij een sociaalwetenschappelijke maatschappijvergelijking.
Ik was er benieuwd naar om welk gen of samenstel van genen het zou kunnen gaan en naar de associaties met andere gedragskenmerken. Toch geeft dit nieuwe onderzoek over dat laatste wel enig inzicht.
Want de onderzoekers konden een schatting maken van de overerfbaarheid van eenzaamheid. Eenzaamheid, niet als een tijdelijk fenomeen, maar als de kans op eenzaamheid gedurende de levensloop, blijkt voor 14 tot 27 procent genetisch bepaald.
Wat dat precies betekent, wordt iets duidelijker als je bedenkt dat er een gemeenschappelijke overerfbaarheid blijkt te zijn van eenzaamheid, neuroticisme, extraversie en depressieve symptomen. Dat doet vermoeden dat een genetische "verklaring" voor eenzaamheid en een maatschappelijke verklaring niet los van elkaar staan.
Want het zou kunnen zijn dat je in een land als de Verenigde Staten behoorlijk emotioneel stabiel moet zijn (tegenovergestelde van neuroticisme), behoorlijk extravert en weinig depressief om niet eenzaam te worden. In andere landen of sociale omstandigheden zou dat anders kunnen zijn.
Denk (weer) even aan de Boliviaanse Tzimane, die misschien qua aanleg voor neuroticisme niet verschillen van Amerikanen, maar die in een sociale omgeving hun leven doorbrengen waarin die aanleg helemaal niet tot uiting kan komen. Zie (nog eens) het bericht Waarom zijn we eigenlijk niet allemaal emotioneel stabiel?
Want Amerikanen (en wij Nederlanders) leven in een maatschappij waarin we bloot staan aan de uitdagingen van het vermijden van sociaal isolement en van het moeten meedoen aan de statuscompetitie. Wat onder meer inhoudt dat je je voortdurend beter en krachtiger en slimmer moet voordoen dan je bent. Dat wij met die uitdagingen worden geconfronteerd, betekent dat wij aanhoudend stressvolle gebeurtenissen meemaken: bedreigingen die met afwijzing en eenzaamheid en met strijd en nederlaag te maken hebben..
Dat is dus een sociale omgeving waarin het helpt, ja, noodzakelijk is, om emotioneel stabiel te zijn, om extravert te zijn en om niet last te hebben van een neiging tot depressiviteit.
Vergelijk dat met de uitdagingen waar de Tzimane mee te maken krijgen: ze moeten voldoende pro-sociaal zijn (genereus, vriendelijk en bescheiden) en ze moeten zich voldoende inspannen voor het welzijn van de groep. (Ze leven in verwantschapsgroepen van tussen de 30 en 500 personen.)
Een sociale omgeving waar je, als je die uitdagingen voldoende aan kunt, als vanzelfsprekend wordt geaccepteerd om wie je bent. Een sociaal veilige omgeving, waarin verschillen in de aanleg voor eenzaamheid, neuroticisme, extraversie en depressie niet aan het licht komen.
Zo kom je van een onderzoek naar de genetische aanleg voor eenzaamheid zomaar terecht bij een sociaalwetenschappelijke maatschappijvergelijking.
Abonneren op:
Posts (Atom)