In het vorige bericht waren we, aan de hand van de onderzoekers Caspi en Moffitt, zo ver gevorderd dat een driedeling mogelijk blijkt, waarin internaliserende en externaliserende stoornissen en schizofrenie worden onderscheiden.
Maar ook die driedeling blijkt verder te kunnen worden gereduceerd. Caspi en Moffitt geven drie aanwijzingen in die richting.
In de eerste plaats blijkt dat zelfs ook deze drie domeinen met elkaar samenhangen. Anders gezegd, de kans dat iemand met een aandoening in het ene domein ook een aandoening in een van de twee andere domein heeft, is behoorlijk groot. De correlaties die worden gevonden liggen rond de 0,5.
In de tweede plaats blijkt dat als je mensen blijft volgen dat een aandoening uit het ene domein later net zo goed gevolgd kan worden door een andere aandoening uit een ander domein dan uit hetzelfde domein.
En tenslotte blijkt dat de overerfbaarheid van aandoeningen zich weinig aantrekt van die driedeling.
Dit leidde ertoe dat onderzoekers serieus rekening gingen houden met de mogelijkheid van het bestaan van een enkele factor die staat voor iets dat de vatbaarheid voor psychische aandoeningen, welke dan ook, bepaalt. De eerste publicatie die daaruit voortkwam, dateert uit 2012: Is there a general factor of prevalent psychopathology during adulthood?
In 2014 bouwden Caspi, Moffit en anderen daarop voort: The p Factor: One General Psychopathology Factor in the Structure of Psychiatric Disorders? En toen ontstond ook de naam p-factor, naar analogie met de g-factor die ten grondslag ligt aan de verschillende vormen van intelligentie.
Maar wat is die p-factor? Bedenk dat het tot dan uitsluitend ging om statistische analyses, zonder een theoretisch vermoeden zoals dat van die mismatch tussen aanleg en omgeving. Voor een mogelijke inhoudelijke invulling lopen Caspi en Moffitt vier vermoedens langs: neuroticisme (emotionele instabiliteit), gebrekkige impulscontrole, gebrekkig intellectueel functioneren (in een maatschappij die hoge eisen stelt) en verwardheid in gedachten en manier van denken.
Die laatste mogelijkheid vinden ze het meest intrigerend. Want het optreden van irrationele, ongewenste gedachten is niet alleen kenmerkend voor psychoses, maar ook voor depressies, angststoornissen, eetstoornissen, posttraumatische stress, somatoforme klachten (lichamelijke klachten zonder aanwijsbare fysieke oorzaak), dissociatie (verlies van contact met de werkelijkheid), verslavingsstoornis en antisociaal gedrag.
Stel dat het inderdaad zo is dat die p-factor zo sterk te maken heeft met die verwardheid in gedachten en manier van denken, met het onvermogen om irrationele, ongewenste gedachten te onderdrukken, hoe valt dan te verklaren dat dat patroon zoveel voorkomt? Zoveel dat kennelijk slechts één van de vijf mensenlevens er van gevrijwaard is? En kan dat dan te maken hebben met die mismatch? Meer in het volgende bericht. (Hint: denk aan het bericht Door eenzaamheid meer paranoïde gedachten.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten