vrijdag 8 mei 2020

Zullen we ook op wereldniveau in staat zijn tot zelforganisatie? Een cruciale periode in de mensheidsgeschiedenis

We zitten nog midden in de corona pandemie en zijn onzeker hoe lang die nog zal duren. Maar de mate waarin hij ingrijpt in wat we dachten dat vanzelfsprekend was, is al wel duidelijk. Dat maakt dat we ons gaan afvragen of er nog wel een weg terug zal zijn naar wat we gewend waren. Anders gezegd, welke lessen zullen we moeten trekken? En zullen we in staat zijn om naar die lessen te gaan handelen?
Die vragen dringen zich te meer op doordat we ook nog eens te maken hebben met de eveneens wereldwijde, door ons toedoen gecreëerde, klimaatcrisis, die nauwelijks minder acuut is en uiteindelijk nog veel ingrijpender dreigt te gaan worden. (Lees The Uninhabitable Earth. Life After Warming van David Wallace-Wells). En niet te vergeten met het gegeven dat er genoeg kernwapens door mensenhanden zijn vervaardigd om een nucleaire winter en een massa-extinctie te veroorzaken.
Dat alles terwijl we er de wereldwijde extreme ongelijkheid in rijkdom en macht heerst waarop de neoliberale ideologische en politieke revolutie van omstreeks 1980 is uitgelopen. (Lees The Great Divide van Joseph Stiglitz.) Diezelfde revolutie die ook op zo grote schaal de bestaansonzekerheid onder de bevolking heeft vergroot, daarmee de voedingsbodem creërend voor het populistisch rechts-extremisme.
Je kunt moeilijk anders dan concluderen dat we zijn beland in een cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis. Of we daar succesvol doorheen komen, zal niet alleen van de aard en omvang van die uitdagingen afhangen, maar ook van wat wij met zijn allen aankunnen en weten te bewerkstelligen. Want er zal een gezamenlijke en gecoördineerde inspanning nodig zijn, op landen- en op internationaal niveau, om de juiste lessen te vinden en uit te voeren. De oplossing zal niet komen van "het vrije spel van maatschappelijke krachten", dat immers integendeel juist de problemen heeft veroorzaakt.
Als er inderdaad een grootscheepse gezamenlijke aanpak nodig is, zullen we dan daartoe in staat zijn? Maakt onze ambivalente sociale natuur, onze geneigdheid tot rekening houden met elkaar en tot onderlinge samenwerking (wij-met-zijn-allen), maar daartegenover ook tot egoïsme en onderlinge competitie (ieder-voor-zich), het waarschijnlijk dat we samen oplossingen vinden en die samen in daden weten om te zetten? Of zal het ieder-voor-zich overheersen en moeten we de toekomst somber inzien?
Om daar zicht op te krijgen is het goed om onder ogen te zien wat die ambivalente sociale natuur ons tot nu toe in de mensheidsgeschiedenis heeft gebracht. Dat wij-met-zijn-allen verwierven we door een natuurlijk en cultureel selectieproces gedurende de lange periode dat we, als egalitaire jagers-verzamelaars, voor overleving en reproductie op samenwerking en delen waren aangewezen. Een belangrijk element van die samenwerking was het onderdrukken van de geneigdheid tot statuscompetitie, die voor primaten kenmerkend is en die we van de gemeenschappelijke voorouder van mensachtigen en chimpansees hadden meegekregen. Die onderdrukking bestond uit de ontwikkeling van onze morele intuïties van eerlijk delen en rechtvaardigheid. Maar ook uit de aandrang tot het verontwaardigd en zo nodig agressief reageren op het bazig en egoïstisch gedrag dat de samenwerking in gevaar bracht. Denk aan Richard Wranghams The Goodness Paradox. The Strange Relationship Between Virtue and Violence in Human Evolution.
Het wij-met-zijn-allen, samen met het onderdrukken van het ieder-voor-zich, was een succesvolle strategie toen we nog in kleine groepen van onderlinge vertrouwdheid samenleefden, omringd door naburige groepen waarmee we ook vertrouwd waren, zoals door uithuwelijkingsrelaties (Christopher Boehm, Moral Origins, The Evolution of Virtue, Altruism, and Shame, 2012; Douglas P. Fry, Beyond War. The Human Potential for Peace, 2007; Sarah Blaffer Hrdy, Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding, 2009). Dat alles veranderde radicaal met de overgang naar de landbouwsamenlevingen, waarin de statuscompetitie veel minder goed kon worden onderdrukt. En waarin dus de grote ongelijkheid van de elkaar beconcurrerende vorstendommen en de standenmaatschappijen ontstonden (Menelaos Apostolou, Implications of the Neolithic Revolution for Male-Male Competition and Violent Conflict, Mankind Quarterly, 58 (2017): 208-228).
Maar tegelijk bleven die morele gemeenschapsintuïties van wij-met-zijn-allen aanwezig en waar de omstandigheden daar gunstig voor waren, werden die omgezet in nieuwe vormen van samenwerken en delen. Omdat die zich meestal afspeelden onder de radar van het centrale bestuur van de vorstendommen, kregen ze later, toen ze sociaalwetenschappelijk werden "ontdekt", bekendheid als vormen van zelfbestuur of zelforganisatie (self-governance). Het ging om boeren die gemeenschappelijke weidegronden beheerden en periodiek individueel gebruikte percelen herverdeelden, gezamenlijk irrigatiestelsels aanlegden en beheerden en om vissers die gezamenlijk visgronden beheerden. In alle gevallen gaat het om het in onderling overleg en zonder centraal gezag gebruiken en in stand houden van natuurlijke hulpbronnen. Elinor Ostrom maakte er haar levenswerk van om die zelforganisatie intensief te bestuderen en ontving daarvoor in 2009 de Nobelprijs voor economie (Governing the Commons, 1990).
Van de inzichten die dat opleverde, springt eruit dat zelforganisatie succesvol is als de leden er van doordrongen zijn dat hun onderlinge afhankelijkheid cruciaal is voor hun bestaan. En dat ze dat ook van elkaar weten. Dat brengt een hoge informatiedichtheid met zich mee, in de zin dat bij iedereen voortdurend bekend is welk gedrag van elkaar verwacht wordt (de regels) en het onderlinge vertrouwen heerst dat iedereen zich meestal aan die regels houdt. Plus het onderlinge vertrouwen dat er bij een overtreding door anderen iets van gezegd wordt. Wat weer tot gevolg heeft dat zulke overtredingen weinig zullen voorkomen. Die informatiedichtheid is er vooral bij een grote mate van onderlinge vertrouwdheid, die er weer is bij langdurige relaties, vaak over generaties heen. 

Nu we, in de eenentwintigste eeuw, met de corona crisis en de klimaatcrisis, geconfronteerd worden met het gegeven dat we ook als wereldbevolking in hoge mate afhankelijk van elkaar zijn, is het de grote vraag of we ook op dat niveau in staat zullen zijn tot zelforganisatie. Zullen onze morele gemeenschapsintuïties van het wij-met-zijn-allen ook nu krachtig genoeg zijn? En vooral ook, zullen we er voldoende vertrouwen in hebben dat ze bij anderen krachtig genoeg zijn? Nu we te maken hebben met her en der de kop opstekend rechtsextremisme en met narcistische leiders die allebei juist staan voor het ieder-voor-zich?

Voorwaar een cruciale periode in de mensheidsgeschiedenis.

Geen opmerkingen: