woensdag 13 mei 2020

Waarom vinden we het moeilijk om te luisteren en praten we zo vaak door elkaar heen?

In de Volkskrant van vandaag heeft Gijs Beukers een interview met Kate Murphy, de schrijfster van het boek Je luistert niet. Volgens Murphy luisteren we steeds minder naar elkaar, terwijl luisteren naar anderen ons wel veel kan opleveren. Je maakt meer vrienden door goed te luisteren dan door veel zelf te praten. En door te luisteren leer je nog eens wat.

Hoe komt het dan dat we zo weinig luisteren? En zijn we dat inderdaad minder gaan doen?

Om met dat laatste te beginnen: in dat boek gaat het over onderzoek dat laat zien dat mensen inderdaad in de laatste decennia minder naar elkaar zijn gaan luisteren. In het interview dat de Guardian met Murphy had lees je daarover dat de tijd die Amerikanen (neem ik aan) besteden aan naar elkaar luisteren als percentage van de tijd dat ze wakker zijn in de afgelopen eeuw is afgenomen van 42 procent naar 24 procent. Ik heb het boek nog niet en weet dus niet welk onderzoek dat is.

Maar aangenomen dat het klopt dat we minder naar elkaar zijn gaan luisteren, waar zou dat dat aan liggen? Een antwoord is dat we meer naar een scherm zitten te kijken. Murphy in de Volkskrant:

"Wanneer je ergens door een buurt loopt", schrijft Murphy, "leunt er bijna niemand meer over een schutting die je wenkt om een praatje te maken. Het enige teken van leven is de blauwe gloed van een tv- of computerscherm ergens boven."
 
Daar zit iets in. En het lijkt te verwijzen naar het verschijnsel van de supernormale stimulus, waar Deirdre Barrett eerder op wees in haar boek Supernormal StimuliHow Primal Urges Overran Their Evolutionary Purpose. en waar ik het over had in het bericht Gezondheid en sociale omgeving (18): televisie is een supernormale stimulus. Een supernormale stimulus is een overdreven versie van een prikkel waar we instinctmatig in geïnteresseerd zijn, omdat die interesse in ons evolutionaire verleden heeft bijgedragen aan onze overleving en voortplanting. Het kan zijn dat die overdreven versie ons zo gaat intrigeren dat we de normale, natuurlijke versie negeren. 

Het overgrote deel van wat we op televisie zien is sociaal van aard. We kijken naar een aanhoudende opeenvolging van sociale episodes, geacteerd of niet geacteerd, in speelfilms, sitcoms, spelprogramma's, reality shows, talkshows, datingshows en wat niet al. En we volgen televisiepersoonlijkheden alsof we met hen een persoonlijke relatie onderhouden. Dat alles komt tegemoet aan onze oeroude behoefte aan "het sociale" en omdat alles om de kijkcijfers draait, is het ook precies daarop afgestemd.

Met als grote "voordeel" dat we er nauwelijks moeite voor hoeven te doen. We hoeven alleen maar de afstandsbediening te pakken. Voor dat praatje over de schutting moeten we naar buiten en dan is het nog maar de vraag of de buurman beschikbaar is. Over het algemeen levert televisiekijken ons geen goed gevoel op en het maken van een praatje wel. Maar we trappen in de val van de supernormale stimulus. Televisiekijken fungeert als een substituut voor echte sociale contacten, er ook uit blijkend dat mensen die meer aangeven eenzaam te zijn ook meer televisiekijken

Naast het televisiekijken zijn natuurlijk ook de sociale media in de plaats gekomen van echt naar anderen luisteren. Niet alleen doordat we ons in een echt gesprek door onze telefoon laten afleiden. Ook doordat we die media gebruiken om onszelf zo gunstig mogelijk te presenteren, te "verkopen". Uit het Volkskrant-interview:
Op social media proberen we likes te krijgen door onszelf op een voetstuk te plaatsen, zegt Murphy. "Die neiging verplaatst zich naar het normale leven. Mensen geven je voortdurend hun elevator pitch (korte presentatie waarin iemand zichzelf of zijn product probeert te verkopen, red.) en denken daardoor aardig gevonden te worden." Mensen maken van zichzelf een merk. Het gevolg, zegt Murphy, is dat we vooral zenden en nog maar zelden ontvangen.
In dat normale leven hebben we een cultuur ontwikkeld waarin onze relaties zo vluchtig zijn geworden dat we ons voortdurend moeten presenteren. Vrij spel dus voor onze neiging tot statuscompetitie. In de New York Times omschreef Kate Murphy dat als volgt:
a culture of “aggressive personal marketing” where “to be silent is to fall behind. To listen is to miss an opportunity to advance your brand and make your mark … Listening is often regarded as talking’s meek counterpart,” she writes. “Value is placed on what you project, not what you absorb ... The very image of success and power today is someone miked up and prowling around a stage or orating from behind a podium. Giving a TED talk ... is living the dream.”
Die sociale vluchtigheid is maximaal als we iemand nog niet kennen. In de Volkskrant:
Als we ons aan iemand voorstellen, maken we ons zo druk over hoe we overkomen dat we de meest basale informatie niet eens horen.
Dat je voortdurend moeten presenteren, jezelf verkopen, leidt er niet alleen toe dat je maar liever zelf aan het woord bent dan dat je de moeite neemt om te luisteren, maar ook dat we in een gezelschap zo vaak door elkaar heen praten. Want luisteren zou de indruk kunnen wekken dat de spreker meer aandacht verdient dan jij. Dat zou het begin kunnen zijn van een statusverschil. Vandaar het verschijnsel dat we elkaar zo vaak niet laten uitpraten. Zie Door elkaar heen praten als verschijningsvorm van de statuscompetitie. 

Geen opmerkingen: