De politiek filosoof John Rawls (1921-2002) staat ineens weer in de belangstelling. Hij schreef vijftig jaar geleden zijn invloedrijke hoofdwerk A Theory of Justice. Casper Thomas besteedt er aandacht aan in de Groene Amsterdammer: Onder de sluier. Daarin schrijft Thomas dat Rawls
verantwoordelijk (wordt) gehouden voor de wedergeboorte van de normatief politieke filosofie nadat de Tweede Wereldoorlog alle aannames over rechtvaardigheid op losse schroeven had gezet.
Dat is een mooie aanleiding om stil te staan bij Rawls' theorie van de rechtvaardigheid en bij de vele aandacht die hij heeft gekregen.
Ik heb me lang geleden wel eens in dat boek verdiept, maar niet genoeg om me zelf een groot kenner ervan te vinden. En ik was toen wat verbaasd dat iedereen er zo mee weg liep. Ik was sceptisch en denk nu beter dan toen te weten waarom.
Wat is het geval? Nu, in 2021, kennen we rechtvaardigheid als een van de morele gemeenschapsintuïties, kennen in de zin van: gebaseerd op sociaalwetenschappelijk onderzoek. In deze alinea uit Een sociologie die ertoe doet verwees ik naar dat onderzoek:
Als “meer gemeenschap” in allerlei opzichten inderdaad zo wenselijk is en te verkiezen valt boven “meer statuscompetitie”, terwijl tegelijkertijd dat statuscompetitiepatroon wel degelijk bestaat, dan zou je dat terug moeten zien in de morele intuïties van mensen. Dat lijkt inderdaad het geval te zijn. In een kritiek op de Moral Foundations Theory van Jonathan Haidt, komen Sinn en Hayes (2017) in hun onderzoek tot de conclusie dat er twee aan elkaar tegengestelde “pakketten” van morele intuïties zijn aan te wijzen: het pakket van Gezag, Ingroup en Zuiverheid, dat wijst op een autoritair motief, en een pakket van Geen kwaad doen en Fairness, dat wijst op een universalistisch motief. Het eerste pakket komt overeen met het statuscompetitiepatroon, ook blijkend uit de samenhang met de Sociale Dominantie Oriëntatie, en het tweede pakket met het gemeenschapspatroon.
Volgens onze huidige inzichten slaat rechtvaardigheid of fairness dus op een morele intuïtie, een emotie, die mensen ertoe aanzet om met instemming of afkeuring te reageren op handelingen of verhoudingen die ze als rechtvaardig of onrechtvaardig ervaren. Het gaat inderdaad om een intuïtie, in die zin dat mensen rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid kunnen herkennen, maar niet in staat zijn om dat onderscheid nauwkeurig en voor eens en altijd in woorden vast te leggen. Bedenk dat morele gevoelens er waarschijnlijk eerder waren dan het taalvermogen (Frans de Waal, De bonobo en de tien geboden. Moraal is ouder dan de mens, 2013).
Maar Rawls schreef zijn boek A Theory of Justice dus in 1971. Of beter, in de jaren daar voor, want hij moet er lang aan gewerkt hebben. Dat was in een tijd dat het vak psychologie nog werd gedomineerd door het behaviorisme, de ongeveer 40 jaar durende periode die Gendron en Feldmann Barrett in 2009 in Reconstructing the Past: A Century of Ideas About Emotion in Psychology de Dark Ages noemden. Cognities en emoties, alles wat zich in de menselijke geest afspeelde, waren als onderwerp van onderzoek taboe. In de loop van de jaren 50 was er het begin van de zogenaamde "cognitieve revolutie" en nog wat later de "emotionele revolutie", waarin de traditie die ooit begon met Charles Darwin (The Expression of the Emotions in Man and Animals, 1872) en William James (What is an Emotion, 1884) opnieuw werd opgepakt. En nog weer later, zo rond de eeuwwisseling, werden met de Moral Foundations Theory, morele intuïties een erkend object van sociaalwetenschappelijk onderzoek.
Dat alles was er nog niet toen Rawls aan het werk was of het was er wel, maar ging aan hem voorbij. In plaats daarvan zou Rawls zich georiënteerd kunnen hebben op wat in het vak economie gangbaar was. En wel in het bijzonder op de veronderstelling van het eigenbelang als de motivatie voor menselijk gedrag. Toevallig zagen we in het vorige bericht op dit blog dat het vak economie na Adam Smith (1723-1790) afscheid nam van de gedachte dat de markt diende te worden gezien als ingebed in het morele project van de menselijke maatschappij. De markt werd zelf de maat der dingen. Morele noties, afgezien van het primaat van vrijwilligheid, konden terzijde worden geschoven.
Want precies die veronderstelling van eigenbelang vinden we terug in het denken van Rawls. Hoewel hij wel moreel filosoof wordt genoemd, is enige morele notie eigenlijk ver te zoeken.
Hoe zit dat? Volgens Rawls zou een rechtvaardige verdeling tot stand komen als mensen achter "een sluier van onwetendheid" zouden moeten beslissen over hoeveel ongelijkheid toelaatbaar is. Dat wil zeggen, als ze niet zijn geïnformeerd over welke positie ze zelf zullen innemen. Stel dat je dan voor een heel ongelijke verdeling zou kiezen, dan zou het kunnen gebeuren dat jij helemaal onderaan terechtkomt. Of helemaal bovenaan of ergens in het midden. Mensen zullen zich dan proberen te verplaatsen in allerlei mogelijke posities waarin ze terecht zouden kunnen komen. En zullen dan worden afgeschrikt door de mogelijkheid dat ze in een sterk ongelijke maatschappij helemaal onderaan eindigen. En dan zullen ze, als ze, zoals Rawls veronderstelt, rationeel zijn, er voor kiezen dat de verdeling niet te ongelijk mag zijn. Het minimum mag niet te laag zijn. In ieder geval niet zo laag dat ze zichzelf heel ongelukkig zouden voelen als ze daar terecht zouden komen.
Dat is dus een theorie over rechtvaardigheid waarin iedereen alleen maar in de eigen positie geïnteresseerd is. De notie van een gemeenschap en van de daarbij horende morele intuïties ontbreken. Iedereen denkt alleen maar aan zichzelf. En daaruit komt dan een wel heel bedacht en geconstrueerd rechtvaardigheidsbegrip uit naar voren. Niet dat van mensen van vlees en bloed, van de menselijke neurofysiologie die moreel gedrag mogelijk maakt.
Ik bedacht me dat deze kritiek vast niet origineel is. En dat klopt, want hij zou wel eens in dezelfde lijn kunnen liggen als de kritiek van Michael Sandel. Maar daar weet ik weinig van.
Maar goed, het geeft te denken dat die theorie in 1971 gepubliceerd werd en alom belangstelling kreeg. Volgens Casper Thomas is er in de politieke filosofie geen ander werk dat vaker geciteerd is. Het paste kennelijk naadloos in het denken van de tijd.
En dat was dus de tijd die, wat het vak economie betreft, begon na Adam Smith, toen niet de moraal, maar de markt de maat der dingen werd. Zie weer het vorige bericht. De tijd dus waar we, weer wat het vak economie betreft, nog steeds in leven. En die geculmineerd is in dat neoliberale vulgair-economisch denken, dat in de afgelopen tientallen jaren zoveel maatschappelijke invloed heeft gehad. Wie weet, kijken we daar binnenkort op terug als de Dark Ages van het vak economie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten