dinsdag 2 maart 2021

Door alleen kwantificeerbare effecten mee te nemen, vergroot het CPB de precisie, maar offert het natuurlijk de relevantie op

Het Centraal Planbureau heeft ook nu weer de verkiezingsprogramma's doorgerekend. Zie Keuzes in Kaart 2022-2025.  Daar is altijd veel om te doen, want wat leer je precies van de uitkomsten? 

Die doorrekeningen worden gemaakt met modellen van, zeg maar, hoe de economie werkt en met schattingen van de grootte van macro-economische effecten van voorgestelde maatregelen in vergelijking met ongewijzigd beleid op basis van empirisch onderzoek. Dat is een ingewikkeld geheel, dat naar mijn inschatting maar weinigen geheel kunnen overzien en doorgronden. Je krijgt daar enig idee van als je Hoofdstuk 12. Verantwoording probeert tot je te nemen. Maar dat zou wel eens het minst gelezen hoofdstuk kunnen zijn.

In de media gaat het als vanouds vooral over de effecten van de verkiezingsprogramma's op de overheidsfinanciën. Omdat vrijwel alle partijen nu eindelijk door beginnen te krijgen dat het huishoudboekje van de overheid fundamenteel verschilt van dat van een huishouden, zijn ze van plan om de komende jaren flink meer geld uit te geven dan er binnenkomt. Alles wijst erop dat wat ik al in 2011 de bezuinigingszeepbel noemde, gebarsten is. Dat die sociale zeepbel kon ontstaan, de algemeen gedeelde overtuiging dus dat vrijwel alle economische problemen het beste kunnen worden opgelost door snel de overheidstekorten terug te brengen, was natuurlijk onderdeel van het neoliberale vulgair-economische denken

Maar de media en dus het publiek en dus waarschijnlijk ook de kiezers zijn nog in de ban van dat huishoudboekjesdenken. En dus gaat het vooral over de oplopende staatsschuld en de lasten voor de toekomstige generaties.

Daardoor dreigt uit het zicht te raken wat bezig is te veranderen. En wat de beperkingen zijn van die doorrekeningen. Het CPB zelf zegt daarover, in dat al genoemde Hoofdstuk 12:

Keuzes in Kaart is gericht op budgettaire gevolgen en economische effecten op middellange en lange termijn, het is geen analyse van brede welvaart. Het betreft een doorrekening van de macro-economische gevolgen van beleid, dat is één aspect van een bredere welvaartsafweging. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) draagt met zijn analyse van verkiezingsprogramma’s een aantal andere elementen aan. Bij verkiezingen zijn uiteraard nog meer overwegingen van belang. De doorrekening dient dan ook nadrukkelijk niet te worden gezien als een stemwijzer, maar als een hulpmiddel om de effecten van verkiezingsprogramma’s op één dimensie concreet en vergelijkbaar te presenteren. 

Ook binnen het doel van het in kaart brengen van macro-economische effecten zijn er beperkingen. Maatregelen op het gebied van onderwijs, innovatie en infrastructuur kunnen een positief effect hebben op de productiviteit van de Nederlandse economie op langere termijn. Deze effecten zijn met de huidige stand van de wetenschap moeilijk te kwantificeren, zowel in omvang als in de timing van het effect. Net al in de vorige editie van Keuzes in Kaart worden deze effecten daarom niet meegenomen in de doorrekeningen. Het CPB ontkent daarmee echter niet het grote belang van investeringen in menselijk kapitaal voor het groeivermogen van de Nederlandse economie.

CPB-directeur Pieter Hasekamp was daarover helder:

Ook het CPB is anders gaan denken. Hasekamp begint bij de presentatie zelf direct over de kritiek op de doorrekening. „Die zou bijvoorbeeld de effecten van investeringen in onderwijs en kennis niet voldoende meenemen. Of juist te veel focussen op economische uitkomsten in plaats van op brede welvaart. En ik zal eerlijk zijn: die kritiek is deels terecht. Want er is heel veel wat we niet kunnen doorrekenen. Daarmee is het beeld dat we schetsen per definitie incompleet.” Zo denken economen dat uitgaven aan onderwijs op de lange termijn groei opleveren. Het CPB kan er echter geen percentage opplakken. (...)
Exemplarisch voor de nieuwe manier van denken is de staatsschuld. De meeste partijen verschuiven met hun plannen financiële lasten naar toekomstige generaties, aldus het CPB. Ze geven meer uit dan ze via belastingen ophalen. Dit geldt het sterkst voor SP en D66. Tot voor kort voerde het CPB het „houdbaarheidstekort” dan prominent op: de overheidsfinanciën waren op de lange termijn niet houdbaar. Maar dat klonk te veel alsof het CPB vond dat een tekort altijd verkeerd was, vond het planbureau. Nu schrijft het CPB: „Voor toekomstige generaties zijn uiteraard niet alleen de financiële lasten van belang, maar ook bijvoorbeeld de kwaliteit van het klimaat en milieu en de publieke voorzieningen.” Met andere woorden: wie meer uitgeeft aan klimaatbeleid of onderwijs is niet per se slecht bezig.

Dat zijn citaten uit het NRC-artikel dat desondanks als kop heeft meegekregen: Wat willen de partijen en wat gaat dat kosten? Met dus de nadruk op "wat het kost" in plaats van wat het oplevert.

Het beeld van een zwaar beladen reuzentanker waarvan een koerswijziging zeeën van tijd kost, dringt zich op. Want er zou nog wel wat meer mogen veranderen. Doorrekeningen met weglatingen van veel wat belangrijk is, onderwijs, kennis, infrastructuur, brede welvaart, zouden veel meer gerelativeerd mogen worden dan nu gebeurt.

En waarom worden eigenlijk effecten die moeilijk zijn te kwantificeren, dan maar niet meegenomen? Want dat ze niet worden meegenomen, betekent eigenlijk dat ze voor het gemak op nul worden gesteld. Zou enige positieve inschatting van de effecten van hogere uitgaven voor publieke voorzieningen of om klimaatverandering tegen te gaan, niet veel realistischer zijn dan het volledig negeren er van? 

Door alleen kwantificeerbare effecten mee te nemen, vergroot je de precisie, maar offer je natuurlijk de relevantie op. 

En dat heeft weer (moeilijk kwantificeerbare!) effecten op politieke partijen die hun verkiezingsprogramma opstellen. En op de media die over die doorrekeningen berichten. En op de beelden die daardoor bij het publiek en de kiezers worden gewekt.

Geen opmerkingen: