donderdag 22 oktober 2020

Over complicaties van het morele primaat van vrijwilligheid van het neoliberale vulgair-economisch denken

Dat je overal hoort dat de overheid terug is, moet wel betekenen dat hij weggeweest is. En dat was inderdaad het geval in de periode waarin de neoliberale economische politiek het denken van de politici overheerste. Zoals in het vorige bericht viel te lezen, hield die politiek in dat de markt bij uitstek de bron van welvaart is en dat daarom de overheid zoveel mogelijk zou moeten terugtreden. 

Hoewel de onderbouwing daarvoor uit het vak economie kwam, was en is dat vak diverser dan je uit die neoliberale politiek zou opmaken. Dat verleidt tot de gedachte die onderbouwing vulgair-economisch te noemen, naar analogie met vulgair Marxisme. Een beknopte, maar helaas alleen voor ingewijden goed te volgen, beschrijving van de naoorlogse ontwikkelingen in het vak economie geeft Oliver J. Blanchard in Neoclassical synthesis. Maar ook zonder al ins en outs daarvan te beheersen, kun je wel de "vulgair-economische" ideeën aanwijzen die zo'n grote invloed hebben gehad op de economische politiek in de periode van het neoliberalisme.

Ik noemde in het vorige bericht al de gedachte dat de markt, dat wil zeggen de markt met volledige concurrentie, het grote voordeel heeft dat hij de optelsom is van alle vrijwillige transacties. Immers, alles wat mensen vrijwillig doen, moet wel hun welvaart vergroten. Of eventueel een verlies aan welvaart beperken. Dus moeten we mensen zo veel mogelijk de ruimte geven om te handelen naar wat henzelf goeddunkt en die ruimte noemen we de markt.

Daar komt bij dat die perfecte markt, wederom, de markt met volledige concurrentie, altijd tot één evenwichtstoestand leidt, die bovendien "goed" is, in de zin van Pareto-optimaal. Een toestand is Pareto-optimaal als er vanuit die toestand niet een verbetering voor iemand of sommigen mogelijk is zonder dat er iemand anders op achteruitgaat. Anders gezegd, alle mogelijke welvaartsverbeteringen door vrijwillige transacties hebben plaatsgevonden. 

De welvaartseconomen Kenneth Arrow en Gérard Debreu bewezen wiskundig en onafhankelijk van elkaar dat die perfecte markt inderdaad één evenwichtstoestand heeft en dat die toestand Pareto-optimaal is. Waarbij meteen dient te worden opgemerkt dat de condities waaronder die perfecte markt bestaat, streng zijn. Er bestaan geen externaliteiten, geen transactiekosten, iedereen is volledig geïnformeerd en producenten zijn prijsnemers. Zie de wikipediapagina over de welvaartseconomie. In feite was dat bewijst niet meer dan de afleiding van een onrealistische toestand uit onrealistische prémissen.

Maar ook zonder dat alles te weten, werd dat idee van de markt als bron van welvaart bij uitstek omarmd door politici. Niet alleen door politici ter rechterzijde, maar ook ter linkerzijde. Denk aan Dat hadden we nooit moeten doen. Het prestige van een vak economie dat zijn inzichten meer wiskundig dan empirisch onderbouwde, was zo groot dat de vulgaire variant ervan (het neoliberalisme) de economische politiek ging bepalen. Eigenlijk ging het om het prestige van de wiskunde, dat door de economen werd gekaapt.

Dat zulks kon gebeuren had er ongetwijfeld ook mee te maken dat er die morele rechtvaardiging voor leek te bestaan dat de transacties op de markt vrijwillig zouden zijn. De tegenwerping van het fictieve karakter daarvan werd geneutraliseerd door de stelling dat je in de economische politiek dat ideaal van de vrije markt zoveel mogelijk moest zien te benaderen. Vandaar de pleidooien voor privatisering, deregulering, anti-kartelwetgeving en uitbesteding. En voor zo weinig mogelijk overheidsinmenging, inclusief de afwijzing, in de vorm van het huishoudboekjesdenken, van de macro-economische functie van de overheidsbegroting. 

Maar nu terug naar die morele rechtvaardiging. Want dat primaat van vrijwilligheid heeft nogal wat haken en ogen. Er zijn tenminste twee complicaties, die van de consumentensoevereiniteit en die van het vetorecht.

De stelling van de consumentensoevereiniteit houdt in dat mensen in die toestand van vrijwilligheid altijd kiezen wat voor hen het beste is en dat zij zelf het beste kunnen beoordelen wat goed voor hen is. En de markt zou er dan voor zorgen dat al die vrije keuzes tezamen, onafhankelijk van elkaar genomen,  dat ene, Pareto-optimale evenwicht creëren. Mooier kun je het niet hebben.

Maar daar is er de complicatie dat wat voor een persoon de beste keuze is, afhankelijk is van wat anderen kiezen. Dat prachtige ene optimale evenwicht is er alleen in de fantasiewereld van de homo economicus. Een realistischer zicht is dat de menselijke sociale natuur innerlijk tegenstrijdig is. We kunnen kiezen tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag en wat de beste keuze is hangt er van af hoeveel anderen voor het ene dan wel het andere gedrag kiezen. Waardoor er niet een, maar twee evenwichten kunnen ontstaan. Het optimale evenwicht van het gemeenschapsgedrag en het sub-optimale evenwicht van het statuscompetitiegedrag.

Ook als je dus accepteert dat iedereen zelf het beste weet wat goed voor hem/haar is, dan volgt daar dus niet uit dat het collectieve resultaat van alle individuele keuzes ook het beste is. Daarover, en over die complicatie van het vetorecht, meer in volgende berichten. Zie hier het volgende bericht.

Geen opmerkingen: