Aan de morele luchtledigheid van het vak economie zijn we zo gewend dat we er niet eens meer bij stilstaan. Zie hier het vorige bericht. Terwijl de mens een moreel dier is, die zijn overleving en succes te danken heeft aan het samenwerken en delen waarvoor onze morele gemeenschapsintuïties van iedereen telt mee en van rechtvaardigheid noodzakelijk waren. Dat wij (nog) bestaan is er aan te danken dat we zijn toegerust met morele intuïties.
Maar toen we de derde stap van onze geschiedenis zetten, die van de ontwikkeling van de onpersoonlijke relaties van de markt, toen waren we daar zo van onder de indruk dat we dachten dat zich hier een amoreel sociaal domein aandiende. In dat domein zouden de verhoudingen die van de onderlinge competitie behoren te zijn, want dan zou zich een proces voltrekken waarin iedereen precies krijgt wat hij "verdient". In plaats van het iedereen telt mee en van rechtvaardige verhoudingen kwam de markt als maat der dingen en dus het iedereen krijgt wat hij verdient, hoeveel of hoe weinig dat ook is. Hoe exorbitant rijk (en dus machtig) de ene en hoe hopeloos arm (en dus machteloos) de ander ook is.
Dat we daar zo van onder de indruk waren, leidde er toe dat zich dat moreel luchtledige vak economie kon ontwikkelen. Een werkelijkheidsvreemd vak omdat het afzag van de morele aard van het menszijn. En daarmee van de menselijke waardigheid. Denk aan Polanyi, zoals in dit bericht geciteerd:
The dignity of man is that of a moral being, who is, as such, a member of the civic order of family, state, and "the great Society of mankind."
In dat theoretische apparaat dat dit vak economie vanaf het eind van de achttiende eeuw tot vandaag de dag hanteert, kom je die notie van menselijke waardigheid niet tegen.
Wat houdt die constatering zoal in, vroeg ik me in de vorige berichten af? We zagen al dat die morele gemeenschapsintuïties en daaraan gekoppeld de notie van de menselijke waardigheid zich in de reële maatschappelijke ontwikkelingen, die van de vestiging van democratieën en van de opbouw van de verzorgingsstaten, wel degelijk lieten gelden. Maar dat tegelijk het vak economie daarbij aan de zijlijn stond. Wat natuurlijk ook weer niet uitsluit dat veel economen als persoon die ontwikkelingen toejuichten en er aan bijdroegen. Maar dus: als persoon, niet omdat hun vak hen die richting wees.
Als je even achterover leunt en daarover nadenkt, kun je moeilijk anders concluderen dan dat dit uiterst merkwaardig is. (Overigens net zo merkwaardig als dat het vak sociologie moreel luchtledig is.) Maar, zoals gezegd, we zijn eraan gewend.
Wat betekent dat het ons nauwelijks opvalt als een econoom een bepaald beleid voorstaat, met economische argumenten, en daar dan terloops aan toevoegt dat dat beleid ook moreel te prefereren valt. Maar die toevoeging behoort duidelijk niet tot "het vak economie".
Neem die passage uit het boek Een land van kleine buffers van Dirk Bezemer, die ik aanhaalde in het bericht Nu de overheid terug is, kun je dan als het vak economie of het vak sociologie morele oordelen buiten de deur blijven houden? Daarin gaat het over de te grote en disfunctionele financiële sector, die onvermijdelijk een piramidespel in werking zet en dus fraude en misleiding. Waarop Bezemer laat volgen dat deze constatering geen morele veroordeling is, maar dat die trouwens ook best mag. Het mag best, maar is geen economisch argument.
Of neem nu de column die Paul Krugman twee dagen geleden schreef: Biden and the Future of the Family. Daarin gaat het over de plannen van Biden om structureel geld uit te trekken om gezinnen met kinderen financieel te helpen. Erop neerkomend dat ook de Amerikaanse gezinnen eindelijk kinderbijslag krijgen, zoals in verzorgingsstaten gebruikelijk is. (Zie ook mijn bericht over kinderbijslag en de arbeidsovereenkomst uit 2014.)
Plannen waar de Republikeinen natuurlijk tegen zijn, want in hun ogen maakt de markt wel uit wat iedereen verdient. Geen overheidsinmenging, geen subsidies! De econoom Krugman brengt daartegenin dat zulke uitgaven juist economisch gezien gunstige opbrengsten hebben. Ze dragen eraan bij dat kinderen beter opgeleid worden en gezondere, langere en productievere levens hebben. Er zijn goede economische argumenten:
So there are good reasons to believe that providing more aid to families with children would, in addition to helping Americans in need, make our economy stronger in the long run.
En ook daar komt in een bijzin een moreel argument binnen: je hoort mensen in nood te helpen. Maar dus in een bijzin.
En als je daar eenmaal oog voor hebt, valt op hoe merkwaardig dat is. Dat we een wetenschap over mensen hebben, dus over een moreel wezen, waarin morele argumenten slechts tussen haakjes of in bijzinnen, binnen mogen komen. Geen onderdeel van het vak mogen zijn. Daar klopt iets niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten