Nadat Dirk Bezemer in Een land van kleine buffers heeft uiteengezet hoe het aandeelhouderskapitalisme waar we de afgelopen tientallen jaren onder geleden hebben, uitliep op een grootschalige vermogensopbouw, die ten koste ging van inkomens (stagnatie van lonen), private en publieke investeringen en overheidsvoorzieningen, is hij in hoofdstuk 10 (Afromen of investeren?) aangekomen bij de vraag hoe dit precies kon gebeuren. Wat was er precies aan de hand in dat aandeelhouderskapitalisme dat dat afromen ten behoeve van vermogensopbouw mogelijk maakte?
Bezemer komt het dichtst bij een antwoord op p. 183:
De tendens tot ongezonde uitdijing van vermogensmarkten zit ingebakken in de structuur van de economie, gecombineerd met de menselijke aard, althans in de kapitalistische maatschappij. Dat wil niet zeggen dat het een onvermijdelijke gang van zaken is - de problemen die zich de afgelopen decennia ontwikkelden, ontstonden op zijn best door de misvatting dat liberalisering van die tendens ons een mooiere wereld zou geven, en op zijn slechtst door blinde hebzucht. Er is continu publieke begrenzing en sturing nodig om deformaties en pathologieën in de financiële sector te voorkomen en te corrigeren. De bonafide, rationele acties van banken en hun klanten leiden immers te vaak tot ongewenste uitkomsten: hoge schuld, lage buffers, grote kwetsbaarheid. Hetzelfde geldt voor pensioenfondsen, verzekeraars, vastgoedontwikkelaars, rating agencies en andere vastgoed- en financiële bedrijven.
Daarbij komt nog dat wel erg veel gedrag in de sector bepaald niet bonafide is. Het wemelt er van de schandalen, zoals de Vestia-affaire en de mkb-derivaten, of de Libor-rentemanipulatie en de vastgoedschandalen. Met zoveel geld, en zo weinig toezicht en zoveel grip op de politiek is fraude en misleiding gemakkelijk; zeker met klanten die best graag misleid willen worden als dat geld lijkt op te leveren. Maar het gaat verder.
In een te grote disfunctionele financiële sector móét er wel fraude en misleiding zijn om inkomsten te genereren.
En op die plek volgt er een interessante noot, waarin Bezemer verwijst naar de theorie van control fraud van William Black (p. 308). Daarin gaat het erom dat aan die zucht naar financiële rendementen op een gegeven moment niet anders kan worden tegemoetgekomen dan door een pyramidespel, zonder enig verband met de fundamentals van de reële economie. En dat brengt onvermijdelijk fraude en misleiding met zich mee.
Waarop deze interessante zin volgt:
Blacks analyse is geen morele veroordeling (mag ook best, trouwens), maar een beschrijving van de mechanismen die tot endemische fraude leiden.
Want wat te denken van die tussenvoeging "mag ook best, trouwens'? Dat kun je met Bezemer volmondig eens zijn. Maar het punt is dat het niet meer is dan een tussenopmerking. Die ons er dus op wijst dat die morele veroordeling weliswaar van de auteur best mag, maar niet onderdeel is van de economische analyse.
En daarmee is die tussenopmerking onderdeel van een opvatting van het vak economie, en breder van de sociale wetenschappen, waarin morele beoordeling wordt beschouwd als extern aan het vak. Oordelen over goed en kwaad zijn natuurlijk prima, maar niet uit de mond van de wetenschapper als hij zijn vak beoefent.
Hoewel die opvatting gebruikelijk is, nodigt hij wel uit tot kritisch nadenken. Bedenk dat het vak economie tot nu toe de moraal buiten de deur kon houden door het postulaat (geloof?) in het marktmechanisme als oplossing voor alle problemen. Ja, ook de morele. Maar die neoliberale ideologie loopt op zijn einde en het inzicht verbreidt zich dat we veel meer moeten vertrouwen op de overheid, dus, in een democratie, op "wij met zijn allen". Een overheid die niet alleen maar marktfalen corrigeert, maar optreedt als behartiger van het algemeen belang.
Wat moeten dan de richtlijnen zijn voor die overheid? En dus voor het vak economie en voor de sociale wetenschappen die de rol van de overheid serieus nemen? Kunnen dan ook morele oordelen buiten het speelveld van het vak geplaatst worden? En hoogstens als een soort tussenvoeging binnen komen?
Als voorlopig antwoord nu eerst maar een verwijzing naar mijn reeks van dertien berichten over de vraag hoe de sociologie een maatschappelijk belangrijker vak kan worden, waarvan hier het eerste bericht. Volg steeds de link naar het volgende bericht.
En hier het vervolg van dit bericht: De overheid is terug. Het vak economie kan niet meer terugvallen op "de markt doet het wel". En de sociologie moet haar maatschappelijke opdracht nu toch echt serieus nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten