Als je met wat afstand kijkt naar onze huidige manier van samenleven, dan valt op dat die gekenmerkt wordt door een grote mate van sociale vluchtigheid. Dat houdt in dat de stabiliteit, en dus vertrouwdheid, van ons sociale netwerk niet gegarandeerd is. In onze levensloop krijgen we te maken met verlies van relaties met vertrouwde anderen (familie, vrienden), met sociaal isolement en eenzaamheid en met het zoeken en aangaan van nieuwe relaties.
In de mensheidsgeschiedenis is dat een behoorlijk nieuwe toestand, die sterk afwijkt van de sociale stabiliteit en dus vertrouwdheid van de jagers-verzamelaarssamenlevingen (de Paleo Sociale Omgeving) waarin mensen verreweg het grootste deel van die geschiedenis hebben doorgebracht. Omdat wij een fundamenteel sociale diersoort zijn, die erop is ingesteld om in een vertrouwde sociale omgeving op te groeien, stelt die sociale vluchtigheid van onze huidige maatschappij ons voor grote uitdagingen.
Dat wij fundamenteel sociaal zijn, betekent dat we hebben "geleerd" om veiligheid te associëren met het deel uitmaken van een kring van vertrouwde anderen. En dat betekent weer dat we in de problemen komen als die kring ontbreekt. Dat wil concreet zeggen dat we een psychische aandoening kunnen ontwikkelen. En op het niveau van de maatschappij betekent het concreet dat psychische aandoeningen veel voorkomen.
In de reeks berichten over psychische aandoeningen en de mismatch tussen aanleg en omgeving (hier het eerste bericht) zagen we dat al die verschillende psychische aandoeningen, die zo keurig in de DSM-5 geclassificeerd worden, een gemeenschappelijke factor lijken te hebben, met "verlies, geïntimideerd en/of vernederd en/of verraden worden - fundamentele bedreigingen van iemands fysieke en psychologische veiligheid -" als gemeenschappelijke oorzaak. En daarin herkennen we precies de uitdagingen van de sociale vluchtigheid: sociaal isolement, eenzaamheid en statuscompetitie.
Dit alles wijst erop dat de kans op het ontwikkelen van een psychische aandoening het grootst is in die fasen van de levensloop waarin die gemeenschappelijke oorzaak het vaakst de kop opsteekt. We zagen al dat dit het geval is in de fase van de adolescentie en de jonge volwassenheid, de fase waarin we de sociale veiligheid van het gezin verlaten en op zoek zijn naar nieuwe bronnen van die veiligheid. En we zagen dat het ontbreken van die veiligheid in het gezin een sterke voorspeller is van het ontwikkelen van een psychische aandoening. Beide wijzen er op dat in een sociaal vluchtige maatschappij gezinnen sterk sociaal geïsoleerd zijn. Daardoor maakt het veel uit of een gezin wel of niet sociale veiligheid verschaft. En daardoor is de fase van de adolescentie zo cruciaal in de levensloop.
Maar evenzeer maakt het daardoor veel uit of mensen wel of niet de veiligheid en vertrouwdheid van een partnerrelatie ervaren. Als er weinig andere vertrouwde relaties zijn, komt er veel neer op het wel of niet deel uitmaken van een partnerrelatie.
Precies in dat verband is er het vele onderzoek dat laat zien dat het verlies van een partnerrelatie, door echtscheiding, naast dus die fase van de adolescentie, sterk de kans vergroot op het ontwikkelen van een psychische aandoening. De nieuwe studie Relationship Dissolution and Psychopathology geeft van dat onderzoek een overzicht.
Heel kort samengevat: hoewel ook het lijden aan een psychische aandoening de kans op echtscheiding vergroot, is er daarnaast een duidelijke bijdragen van het ervaren van een echtscheiding op de kans daarna een psychische aandoening te ontwikkelen. Uiteraard met allerlei factoren ("moderatoren") die die kans beïnvloeden, zoals of die echtscheiding zelf gewild is of niet en of er wel of niet ondersteunende vriendschapsrelaties zijn.
Dat het verschil maakt of iemand na de echtscheiding wel of niet een nieuwe partner vindt, wijst op het grote belang van een partnerrelatie in een sociaal vluchtige maatschappij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten