Als we geboren worden, komen de meesten van ons in een veilige, zorgzame sociale omgeving terecht. Dat "activeert" of dat "sluit aan bij" een in onze hersenen en ons lichaam gereedliggende "vooronderstelling" of "toestand van voorbereid zijn", voorbereid namelijk op die veiligheid en zorgzaamheid. Zie hier het vorige bericht.
Op het aanwezig zijn van die toestand is in het evolutionaire verleden geselecteerd. Een verleden dat zich in ieder geval uitstrekt tot het ontstaan van de eerste zoogdieren. We worden geboren in een toestand waarin we nog niet zelfstandig voor onszelf kunnen zorgen. We zijn hulpeloos en hebben zorg nodig en verwachten die ook. Vandaar dat we onbevredigde behoeften, aan voedsel, warmte en comfort, kenbaar maken, door aandacht te vragen, zoals door te gaan huilen. De impliciete verwachting is dat daaraan tegemoet zal worden gekomen.
Vergelijk dat met het op de wereld komen van reptielen. Eierleggende reptielen verbergen hun eieren onder het zand en laten ze verder aan hun lot over. Dat de jongen erop voorbereid zijn dat de wereld onveilig is, en dat je dus niet kunt rekenen op zorgzaamheid, kun je eruit opmaken dat ze zodra ze uit het ei zijn gekropen, beschutting zoeken. Dat kunnen ze ook, want het zijn mini-uitvoeringen van volwassenheid. En ze "weten" dat het niet goed is om de aandacht op je te vestigen. Een reptiel huilt niet.
Een aanpassing aan die wijze van reproductie is om per keer heel veel eieren te leggen. Dat is de strategie van veel nageslacht en weinig zorg. Terwijl de strategie van zoogdieren bestaat uit weinig nageslacht en veel zorg. Beide strategieën bestaan en hebben voor- en nadelen. Zie over reptielen: Reptiles: Born Alive Or In Eggs? It Depends On The Strategy.
Hoewel, zoals gezegd, de meesten van ons bij de geboorte in die veilige en zorgzame omgeving terecht komen, is dat helaas niet altijd het geval. Er zijn de problemen van emotionele verwaarlozing of zelfs mishandeling en misbruik. En er is het probleem van de overgang van het zorgzame gezin naar een maatschappij die ambivalent is tussen gemeenschap (zorg voor elkaar, iedereen telt mee) en statuscompetitie (ieder voor zich).
Dat slaat op de inzichten die op dit blog zo vaak langskomen en die licht werpen op de omstandigheid dat psychische aandoeningen, zoals angststoornissen en depressie, zo vaak hun oorsprong vinden in ervaren onveiligheid in de vroege jeugd dan wel in de adolescentie en jongvolwassenheid. We hebben het dan, volgens de evolutionaire psychotherapie, over de "onderwerpingsstrategie" van statuscompetitiegedrag, die vaak ten grondslag ligt aan psychopathologie.
En er is daarnaast natuurlijk ook het "succesvolle" statuscompetitiegedrag als reactie op die ervaren onveiligheid, als aanpassing aan het statuscompetitiegedrag van anderen die die onveiligheid tot stand brengt. Succesvol in de zin dat hij niet meteen, maar vaak wel op langere termijn, tot psychische problemen leidt. Denk aan burnout.
Tot dat laatste het geval is, zijn het vooral anderen die de negatieve gevolgen ervan ondergaan. Gilbert, Bailey en McGuire (p. 16 in dat boek waar ik in de vorige alinea naar link) daarover:
People who are prone to exploit others and/or deficient in shame rarely come for therapy, but they can cause great misery for others. Moreover, when they do enter therapy, they often deflect blame to others for their misfortunes. Family therapists, of course, are well aware that the presenting patient may not be the main source of the problem. (...) The point is that pathologies surrounding the internal and external evaluation of one's rank/status in the family and elsewhere are common - either of feeling and behaving in too subordinate a manner (...), or just the opposite.
Alles bij elkaar genomen valt er dus veel voor te zeggen dat een samenleving die veel meer veiligheid zou verschaffen dan de huidige beter voor ons zou zijn. Dat zou een samenleving zijn die dichter in de buurt ligt van het gemeenschapsevenwicht, zoals ik betoogde in Een sociologie die ertoe doet: een realistisch normatief kader voor sociale hervormingen.
Oké, dit alles naar aanleiding van de constatering dat die vooronderstellingen van David Bohm, waarmee we zijn uitgerust als we met elkaar in gesprek gaan, een speciaal geval zijn van die algemenere toestanden van voorbereid zijn die in de evolutie ontstonden als aanpassing aan omgevingsuitdagingen. Bohm wijst erop dat onze vooronderstellingen de neerslag zijn van de ervaringen die we hebben opgedaan. Ze vertellen ons dus hoe naar ons beste weten, naar onze ervaringen tot dan toe, de wereld in elkaar zit. Dus lijkt het ook verstandig daarnaar te handelen. Als we dat niet zouden doen, zouden we ons onzeker voelen. We komen dan immers op onbekend terrein en dan moet je op je hoede en waakzaam zijn.
Dat maakt dus ook dat we negatief en emotioneel reageren als anderen onze vooronderstellingen weerspreken. We schieten dan in de verdediging. Of in de aanval. En dan zijn we aan het debatteren, met als doel om daar als overwinnaar uit tevoorschijn te komen. Met de geruststelling dat we het nog altijd bij het juiste eind hebben. Maar doordat de ander datzelfde doel heeft, komen we dus nooit verder.
Vandaar dat David Bohm ervoor pleit om de dialoog aan te gaan. En daarvoor zou nodig zijn dat ieder van ons bereid en in staat is om de eigen vooronderstellingen "op te schorten". En het afwijzende oordeel over de vooroordelen van de ander eveneens op te schorten. Maar zijn mensen daartoe wel in staat? Daarover in het volgende bericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten