woensdag 7 december 2022

De strijd tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag is die tussen de morele oproep aan de ene kant en het kleineren van die oproep als woke aan de andere kant.

De menselijke sociale natuur is innerlijk tegenstrijdig. Enerzijds zijn we geneigd tot het gemeenschapspatroon, dus tot het volgen van onze morele gemeenschapsintuïties van het iedereen-telt-mee. Maar anderzijds zijn we ook in staat tot het ieder-voor-zich van het statuscompetitiepatroon. 

Dat sociaalwetenschappelijke onderscheid kennen we in het gewone taalgebruik als de strijd tussen goed (het gemeenschapspatroon) en kwaad (het statuscompetitiepatroon). Dat we het eerste goed noemen en het tweede kwaad komt overeen met alle empirische aanwijzingen dat het menselijk welzijn groter is als we met zijn allen het gemeenschapspatroon zouden volgen dan wanneer we ons zouden laten leiden door het statuscompetitiepatroon. (Stelling 3 van de Dual Mode-theorie.)

Toch komt dat statuscompetitiegedrag veel voor. Onze maatschappij is ambivalent tussen beide gedragspatronen. Kinderen groeien op in het over het algemeen veilige gezin, waarin het gemeenschapspatroon overheerst. Maar daarbuiten komen ze ook in aanraking met statuscompetitiegedrag. En als je daarmee in aanraking komt, dan is er de verleiding om daaraan mee te doen, omdat je je wel tegen dat gedrag moet beschermen. 

Diezelfde ambivalentie is er ook in het maatschappelijke en politieke denken. Enerzijds is er de linkse ideologie van het iedereen-hoort-mee-te-tellen op het niveau van de nationale staat en dan volgt daaruit het pleidooi voor de democratische en egalitaire verzorgingsstaat. En op het niveau van de wereldbevolking het pleidooi voor mensenrechten. Maar anderzijds is er de rechtse ideologie van het ieder-voor-zich, waarin de overheid een zo klein mogelijke rol dient te vervullen en waarin de rijken en de machtigen ongehinderd hun gang moeten kunnen gaan. Met een statushiërarchie, waarin de weinigen heersen over de velen, als gewenste toestand.

Een opvallend, maar te verwachten, verschijnsel is nu dat degenen die het statuscompetitiepatroon omarmen, de behoefte voelen om zich voor die keuze te rechtvaardigen. Hun gedrag is moreel verwerpelijk. Dat ze er dan toch voor kiezen, terwijl ze doorgaans ook dat gemeenschapspatroon in zich mee dragen (doorgaans, want er zijn ook de psychopaten en de kwaadaardige narcisten), doet die behoefte aan rechtvaardiging verwachten.

Het lijkt erop dat die rechtvaardiging vooral de vorm aanneemt van de kleinering van het gemeenschapsgedrag. Dat gedrag zou "hypocriet" zijn. Het zou alleen oppervlakkig "goed" zijn en als je beter kijkt is eigenlijk iedereen "slecht". Het iedereen-telt-mee is er alleen voor de bühne, alleen om goede sier te maken. Het ieder-voor-zich is dus niet moreel verwerpelijk, want in diepste wezen laat iedereen zich er door leiden, ook de heilige boontjes. (Onze taal omschrijft een heilig boontje als "iemand die vaak laat merken hoe goed, vriendelijk, behulpzaam en bescheiden hij of zij is, maar die niet oprecht is - of in elk geval niet oprecht overkomt.")

Een hedendaagse uitdrukking van die kleinering van het gemeenschapsgedrag is de term woke. Valentijn de Hingh schreef erover op De Correspondent:  Alles en iedereen is ‘woke’. Maar wat zegt dat nog? Hij eindigt met:

Het is immers een aloude truc. Je maakt een karikatuur van je tegenstander om alle kritiek op je eigen overtuigingen te diskwalificeren. Maar met stromannen – sorry: stropersonen – schieten we weinig op.

En als we niet opletten spoelt het broodnodige bewustzijn dat ‘woke’ verwoordt weg in het afvoerputje van het debat. En dat zou eeuwig zonde zijn.
 
De strijd tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag is die tussen de morele oproep aan de ene kant en het kleineren van die oproep als woke aan de andere kant.

Geen opmerkingen: