maandag 19 december 2022

Bereiken onaardige (statuscompetitieve) mensen een hogere machtspositie?

We zagen eerder dat er aanwijzingen bestaan dat het in ons soort, individualistische, maatschappij in termen van inkomen niet loont om aardig te zijn. Zie Aardige mensen verdienen minder en Loont het om aardig te zijn? In een individualistische cultuur niet

Aardig zijn is een van de vijf bekende persoonlijkheidsdimensies en slaat erop dat je gemakkelijk van vertrouwen bent, eerlijk, pro-sociaal, meegaand, bescheiden en zachtaardig. De tegengestelde pool, onaardig zijn, bestaat eruit dat je twistziek, koud, gevoelloos en egoïstisch bent. Merk op dat aardig zijn overeenkomt met of zelfs identiek is aan gemeenschapsgedrag en onaardig zijn overeenkomt met of zelfs identiek is aan statuscompetitiegedrag. 

Je zou willen dat zelfs in de kapitalistische maatschappij waarin wij leven, aardig zijn niet bestraft wordt met een lager inkomen. Kennelijk zitten onze maatschappelijke selectiemechanismen zo in elkaar dat statuscompetitiegedrag financieel wordt beloond. Dat zou kunnen betekenen dat statuscompetitiegedrag wordt aangemoedigd, terwijl er sterke aanwijzingen bestaan dat we met zijn allen beter af zijn met meer gemeenschapsgedrag. 

Een kanttekening daarbij is dat het zou kunnen zijn dat aardige mensen, gemeenschapsmensen dus, minder waarde hechten aan een hoog inkomen en de status en macht die daarbij horen. En er dus bewust voor kiezen om niet met die statuscompetitiemensen te concurreren om die hoge inkomens. Ze hechten meer waarde aan goede relaties met anderen en aan het anderen bijstaan. En daar hebben ze ook gelijk in, want onder de voorwaarde dat ze vooral met elkaar omgaan, en dus de statuscompetitiemensen mijden, zijn ze qua welbevinden en gezondheid beter af. (En onder de voorwaarde dat ze niet tot armoede vervallen.)

Een tweede kanttekening valt te maken naar aanleiding van de studie People with disagreeable personalities (selfish, combative, and manipulative) do not have an advantage in pursuing power at work. In twee deelstudies gingen de onderzoekers na hoe het aardig/onaardig zijn aan het begin van de arbeidsloopbaan samenhing met de machtspositie die 14 jaar later binnen een organisatie was bereikt. Het bleek toen dat het dominante en agressieve, dus statuscompetitieve, gedrag van de onaardige mensen er aan bijdroeg dat ze een hogere machtspositie wisten te bereiken dan de aardige mensen. Maar daar stond tegenover dat hun gebrek aan gemeenschapsgedrag, dus hun egoïsme, in de weg stond van die hogere positie. Met als saldo dat de onaardige mensen evenveel kans hadden op een hogere machtspositie dan de aardige mensen. Anders gezegd, met alleen statuscompetitief gedrag kom je niet in de hogere machtsregionen terecht. (Inkomen was in het onderzoek niet meegenomen.)

Dat doet vermoeden dat er in arbeidsorganisaties naast onderlinge competitie ook veel samenwerking en onderling vertrouwen nodig is. En dat laatste zou moeilijk tot stand komen als de leidinggevenden alleen maar door statuscompetitie geleid zouden worden. De noodzaak van samenwerking zet een rem op de statuscompetitie.

Geen opmerkingen: