Onze morele gemeenschapsintuïties van iedereen-telt-mee en wees-aardig-voor-anderen leren we gemakkelijk aan als we opgroeien in een veilig gezin, of algemener, in een veilige sociale omgeving. Maar buiten die veilige sociale omgeving komen we ook in aanraking met de onveiligheid van de statuscompetitie of van de onzekerheid over waarop we kunnen rekenen. We komen in aanraking met anderen die we nog niet goed genoeg kennen om te weten of we met gemeenschapsgedrag of met statuscompetitiegedrag te maken zullen hebben. Kunnen we ons aardig en kwetsbaar opstellen? Of moeten we op onze hoede zijn en is het beter om ons sterker voor te doen dan we werkelijk zijn? Om te voorkomen dat anderen over ons heen lopen?
Dat is een voor onze huidige maatschappij kenmerkende uitdaging. Bedenk dat we op het vermogen tot die morele gemeenschapsintuïties zijn geselecteerd in de lange periode van onze mensheidsgeschiedenis dat we we in een sociale omgeving verkeerden waarin (de neiging tot) statuscompetitiegedrag behoorlijk succesvol werd onderdrukt. Een periode dus waarin we die onzekerheid over het gedrag van anderen niet of nauwelijks kenden.
Dat betekent dat we waarschijnlijk niet goed zijn voorbereid op het goed omgaan met die onzekerheid. Je zou kunnen verwachten dat we over het algemeen voorzichtig zijn. Dat wil zeggen dat we ons bij voorbaat wapenen tegen het mogelijke statuscompetitiegedrag van anderen. En dat doen we door ons eigen statuscompetitiegedrag. We doen stoer en afstandelijk en uit de hoogte. Om maar te voorkomen dat we worden geïntimideerd en als loser worden gezien.
Omdat diezelfde redenering opgaat voor de ander, valt dus te verwachten dat we in veel statuscompetitieve interacties terechtkomen die geen van de partijen eigenlijk zou willen. En die ons dus minder welzijn en meer stress opleveren dan zou kunnen. Want het is bekend dat een toestand van statuscompetitie naar menselijk welzijn inferieur is aan een toestand van gemeenschapsgedrag.
Bovendien doen we daarmee vooral ervaringen op die ons vertellen dat de samenleving statuscompetitiever is dan dat hij werkelijk is. Want mensen zouden graag aardiger willen zijn, maar die sociale onzekerheid houdt hen tegen. Denk ook terug aan Pro-sociaal gedrag en sociale omgeving (2): samenwerking, competitie en het gedrag van anderen.
Deze verwachtingen komen aardig overeen met de resultaten van de studie Undersociality: miscalibrated social cognition can inhibit social connection, die eerder dit jaar verscheen. De onderzoekers vroegen proefpersonen om een praatje te maken met een vreemde, bijvoorbeeld een medepassagier in het openbaar vervoer, om iemand ergens mee te complimenteren of ergens voor te bedanken en om iets aardigs te doen voor anderen. Allemaal vormen van gemeenschapsgedrag.
Het bleek toen dat die proefpersonen van te voren de positieve effecten onderschatten die deze gedragingen bleken te hebben voor die anderen. En voor henzelf. Dat gemeenschapsgedrag was veel aangenamer om te doen dan ze zich van te voren hadden voorgesteld.
Dat wijst er dus op dat we in het normale leven minder gemeenschapsgedrag "aanbieden" dan goed is voor ons, en goed voor anderen. We zouden vaker een praatje moeten maken, vaker onze erkentelijkheid moeten uitspreken en vaker iets aardigs moeten doen.
Bovendien bleek dat iets aardigs doen voor iemand de kans vergrootte dat die ander ook iets aardigs deed voor een ander. Gemeenschapsgedrag bleek "besmettelijk". Geheel in overeenstemming met Stelling 2 van de Dual Mode-theorie.
Kortom, in een maatschappij die ambivalent is tussen gemeenschapsgedrag en statuscompetitiegedrag is sociale winst te behalen als mensen vaker het risico namen om te kiezen voor gemeenschapsgedrag. Dat is een les die algemener zou moeten worden uitgedragen.
Een beetje ironisch geformuleerd: gemeenschapsgedrag heeft een beter marketing nodig.
Want bedenk dat de reclame ons over het algemeen de kant van de statuscompetitie opstuurt. Denk aan Over de sociale hervorming van het terugdringen van reclame.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten