Door de in de afgelopen decennia sterk toegenomen inkomens- en vooral ook vermogensongelijkheid hebben we nu te maken met wat Paul Krugman in zijn column van gisteren humeurige oligarchen (petulant oligarchs) noemt. Figuren die extreem rijk hebben kunnen worden, daardoor alom bewondering of zelfs verering oogsten, die zich allerlei bizarre voorrechten en geneugten kunnen veroorloven, die zichzelf bijzondere gaven zijn gaan toedichten en zich verheven voelen boven het gewone volk en die door hun rijkdom zoveel macht hebben dat we allemaal afhankelijk worden van hun nukken en grillen.
Zoveel macht dat ze de democratie, die immers juist bedoeld is om macht te nivelleren (iedereen-telt-mee), maar moeilijk kunnen accepteren. Vandaar dat grote ongelijkheid, via de invloed van het Grote Geld, een gevaar is voor de democratie. Algemener gezegd, grote ongelijkheid wakkert de statuscompetitie aan en het bestaan van zulke oligarchen is daar een onvermijdelijk gevolg van. Zie ook Door meer ongelijkheid meer statuscompetitie en daardoor meer vraag naar een sterke leider die het niet zo nauw neemt met de democratie.
Doordat zulke humeurige oligarchen zichzelf zo verheven voelen, gaan ze zich opmerkelijk kinderachtig gedragen als het hen soms tegenzit. Paul Krugman denkt aan Elon Musk. Dat kan spotternij opwekken, maar er zijn er ook die hardnekkig in hen en hun bijzondere gaven blijven geloven. Dat geloof is zoiets als de ideologie van het bossissm, een term die Krugman ontleent aan John Ganz (The Emerging Tech-Lash. The Politics of Tech Oligarchy). In het Nederlands kennen we de term bazendom. Ganz noemt ook de Zuid-Afrikaanse term baasskap, die in de tijd van de Apartheid werd gebruikt.
De ideologie van het bazendom houdt in dat er een "natuurlijk orde" bestaat, waarin sommigen, de bazen, het voor het zeggen hebben. Een orde waarin democratie dus ook niet kan bestaan. Ganz haalt de uitspraak van Peter Thiel aan, een van die oligarchen die het rechts-extremisme financieren, dat hij niet langer denkt dat vrijheid en democratie verenigbaar zijn. In het bazendom genieten de bazen, de rijke oligarchen, de vrijheid van het niet gehinderd worden door morele beperkingen. Ze kunnen onbelemmerd hun nukken en grillen volgen. Dat levert hen bewondering en verering op van de meute, die zelf ook de vrijheid van dat amorele gedrag omarmt en zich zo met de bazen kan identificeren:
this vision of “freedom” is not only shared by the bosses and their paid ideologues—there is a “mass” component of the politics as well: this ideal of freedom is shared by a mob that worships the power of the oligarchs and wants its own freedom to consist in the total license to behave online without encountering moral sanction from the pestering wokes or to have personal consequences of any kind. Through the adoption of crackpot racial or IQ notions they can flatter themselves that they are part of the elect, minor shareholders in the oligarch’s baasskap.
Sociaalwetenschappelijk onder woorden gebracht: de grote ongelijkheid heeft de deur opengezet voor een proces van statuscompetitie, dat is uitgemond in een statushiërarchie. Waarin de bazen én de meute de last van morele noties van zich af hebben geschud. Als er nog bepleiters van de moraal zijn, van het iedereen-telt-mee, dan worden die als woke bespot. Het "feest" van het bevrijd zijn van de moraal moet worden gevierd.
De bazen en de meute die elkaar in stand houden, het is een van de vormen waarin het statuscompetitiepatroon kan zegevieren over het gemeenschapspatroon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten