Het blijkt dat we "sociale winst" zouden kunnen boeken door ons in de omgang met anderen vaker te laten leiden door onze morele gemeenschapsintuïties. Gemeenschapsgedrag, een praatje maken met iemand, iemand complimenteren of iets aardigs doen voor anderen, vindt minder plaats dan goed voor ons is. In economentaal: er is een onderaanbod van gemeenschapsgedrag. Zie het vorige bericht.
Dat zou er aan kunnen liggen dat we in onze huidige manier van samenleven, met een grote mate van sociale vluchtigheid, vaak in sociale onzekerheid verkeren. Dat is namelijk het geval in al die interacties, en dat zijn er veel, die we hebben met anderen die ons niet vertrouwd zijn. We weten dan niet goed op welk gedrag van de ander we kunnen rekenen, gemeenschapsgedrag of statuscompetitiegedrag. Daardoor zijn we bang om de ontmoeting te beginnen met gemeenschapsgedrag (aangeven wel een praatje te willen maken, een compliment geven, iets aardigs doen), want de ander zou daar met statuscompetitiegedrag op kunnen reageren en ons gedrag als zwak en kwetsbaar kunnen opvatten. Dus vermijden we contact, houden we sociale afstand en doen we zelfs wat uit de hoogte om maar te voorkomen dat de ander ons niet serieus neemt of op ons neerkijkt.
Dat is jammer, want we laten dus die sociale winst aan ons en aan die anderen voorbijgaan. Mensen zijn in het verleden duidelijk niet geselecteerd op het vermogen om goed met zulke toestanden van sociale onzekerheid om te gaan.
Het onderzoek waar het in dat vorige bericht over ging, geeft enig inzicht in de manieren waarop die sociale onzekerheid ons belemmert ("mechanisms of miscalibration"), die aardig overeenkomen met het vermoeden hierboven. Er blijken namelijk drie problemen te zijn: verschillen in interpretaties ("differentail construal"), onzekerheid over hoe de ander zal reageren ("uncertain responsivenes") en het niet opdoen van bepaalde ervaringen ("asymmetric learning").
Dat eerste probleem bestaat eruit dat wij ons zorgen maken over hoe we dat precies moeten doen, een praatje beginnen, een compliment maken of iets aardigs doen. Waar we met vertrouwde anderen niet over hoeven na te denken, is problematisch als we met anderen te maken hebben die we niet goed kennen. We zijn daarom bezorgd om niet competent over te komen. Bang dat de ander ons een sociale kluns vindt. We zien dus een statuscompetitieve interactie voor ons, waarin we zelf kwetsbaar zijn. Maar wat blijkt? De ander kijkt naar ons gedrag en ziet ons een poging doen om aardig te zijn, herkent dus onze poging als gemeenschapsgedrag. Wat bij die ander datzelfde gedrag triggert.
En dat wijst op het tweede probleem: het probleem namelijk dat wij die positieve reactie van de ander niet verwachten. Dat wil zeggen, we halen ons van alles in het hoofd over met wat voor iemand we te maken hebben. En inderdaad, mensen kunnen sterk van elkaar verschillen. Maar geheel los van die verschillen, reageren mensen over het algemeen op een aardig gebaar van iemand met zelf iets aardigs terug te doen. Gemeenschapsgedrag lokt gemeenschapsgedrag uit. Maar daar zijn wij dus vaak onzeker over.
En dat kan er weer aan liggen, en dat is het derde probleem, dat wij daar te weinig ervaringen mee opdoen. Doordat we zo terughoudend en afstandelijk doen, geven we onszelf ook te weinig kans om te leren dat anderen positief zouden reageren op onze sociale toenadering. We beperken ons domein van sociale ervaringen. Met een "structureel" informatietekort als gevolg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten