maandag 2 juni 2014

Hoe kan bandeloze hebzucht ontstaan? Over kapitalisme en moraal

Joop Böhm, de onvermoeibare bepleiter van het Onvoorwaardelijk Basis Inkomen, wees me op het mooie betoog Greed Is Good: A 300-Year History of a Dangerous Idea van John Paul Rollert in The Atlantic.

Rollert geeft daarin een bondig overzicht van het denken over de morele status van hebzucht. Lees het even, want het is zeer de moeite waard. Hij staat kort stil bij de aanvankelijke weerstand tegen de opkomende handel in de agrarische samenlevingen, omdat die het erg verleidelijk maakte om het domein van de morele gemeenschapsintuïties achter je te laten. En je in plaats daarvan door bandeloze hebzucht te laten leiden.

Door die opkomende commercie begon het historische proces van de fragmentatie van de gemeenschapsnetwerken die tot dan gezorgd hadden voor de sociale onderdrukking van de egoïstische zelfverrijking. En zo ontstonden de religieuze pogingen om de hebzucht aan banden te leggen. Rollert noemt Thomas van Aquino, die hebzucht tot de zeven doodzonden rekende.

Maar het "geleerde denken" is daarna vaak veel minder afwijzend tegenover hebzucht als sociaal motief. Men ontdekte dat die nieuwe sociale vorm, het marktmechanisme, ruimte laat voor veel meer egoïsme dan de oude vorm van de gemeenschap, zonder dat dat altijd strijdig hoeft te zijn met het algemeen belang.

Bernard de Mandeville vond zelfs, we hebben het nu over de achttiende eeuw, dat voor het vergroten van de maatschappelijke welvaart juist hebzucht noodzakelijk zou zijn. Weg dus met die morele gemeenschapsintuïties. Waartegenover Adam Smith juist weer betoogde dat die intuïties prijzenswaardig bleven. Ook al konden de onbedoelde gevolgen van hebzucht soms de maatschappij vooruit helpen, dan nog zou het voor de koopman zaak moeten zijn om zich in zijn gedrag morele beperkingen op te leggen.

Je zou kunnen zeggen dat dat idee van de noodzaak van morele beperkingen in het denken over het kapitalistische stelsel tot voor enkele decennia terug overheerste. Rollert noemt het werk van Berle en Means in de jaren 30 van de vorige eeuw en uiteraard dat van Keynes. Hij haalt Berle en Means aan (The Modern Corporation and Private Property, 1932), die betogen dat de grote ondernemingen rekening zouden moeten houden met een veelheid van belangen in de gemeenschap en dat ze hun inkomensstroom zouden moeten verdelen op basis van aan het publieke belang georiënteerde argumenten in plaats van op private inhaligheid. En van Keynes is het mooie citaat dat we, als de economische problemen zo rond 2030 zouden zijn opgelost(!), de werkelijke waarde van het najagen van geld zouden gaan zien als
a somewhat disgusting morbidity, one of those semi-criminal, semi-pathological propensities which one hands over with a shudder to the specialists in mental disease. 
Maar zulk denken is in de loop van de tweede helft van de vorige eeuw naar de achtergrond verdwenen. Rollert noemt het werk van de romanschrijfster Ayn Rand (1905-1982), dat zo populair is geworden in de kringen van de Amerikaanse conservatieven. Zo zelfs dat de leiders van de Republikeinse partij hun economische inzichten daaraan rechtstreeks ontlenen. Volgens Rand zou het kapitalisme volledig in dienst moeten staan van de vrijheid om niet door anderen te worden belemmerd in het najagen van het eigen belang. Dat zou het enige morele imperatief moeten zijn van de huidige maatschappij.

Maar interessant is dat Rollert ook ingaat op de rol die de Agency theory (de principaal-agent theorie) in de economie en het managementdenken heeft gespeeld. In die benadering ontbreek elke notie van een mogelijk gemotiveerd zijn door een publiek belang. Een ieder in het economische (of politieke of bestuurlijke) proces wordt geacht uitsluitend door individueel eigenbelang gemotiveerd te zijn. Dat betekent dat gedrag alleen door een juiste toediening van financiële prikkels kan worden beïnvloed. In feite heeft die principaal-agent theorie de intellectuele of zelfs "wetenschappelijke" basis gelegd voor die zo populair geworden prestatiebeloning. En voor de bonuscultuur die we zo goed, te goed, hebben leren kennen. En daarmee ook voor de grote toename van inkomens- (en vermogens-)ongelijkheid, die nu gelukkig door Thomas Pikkety's Capital in the Twenty-First Century zoveel aandacht krijgt.

Dat brengt me er op dat ik vanochtend ook de studie Explaining Pay Disparities between Top Executives and Nonexecutive Employees: A Relative Bargaining Power Approach van Taekjin Shin onder ogen kreeg.

Shin analyseert hoe de grote toename van de inkomensverschillen tussen bestuurders en werknemers van Amerikaanse grote ondernemingen zich kon ontwikkelen. En hij komt tot de conclusie dat vooral de zwakker geworden rol van de vakbeweging verantwoordelijk was voor het geheel uit de pas gaan lopen van de inkomens van de bestuurders. Maar bovendien "hielp het" als die bestuurders een financiële achtergrond hadden en als ze niet uit het bedrijf zelf afkomstig waren. Als tegenkrachten ontbreken en als een vanuit de wereld van "geleerde" ideeën aangewakkerde cultuur van bandeloze hebzucht het bedrijfsleven overstroomt, ja, dan slaat de zelfverrijking om zich heen. Het blijft een fascinerend en verontrustend maatschappelijk proces.

1 opmerking:

Frank Jan zei

Mooi artikel over hoe de verandering in denken beloningsbeleid mogelijk maakt. Relevant om te ontdekken waarom politici en burgers zo weinig kunnen doen als ze het ergens niet mee eens zijn.